personen, opgemaakt door de ingelanden. De gezworenen werden aangesteld
door de ambachtsheer en de ingelanden30.
In Bruinisse was het polderbestuur in handen van een dijkgraaf en vijf gezwore
nen. Het opperdijkgraafschap berustte bij de ambachtsheer, die ook alle leden
benoemde, evenals de penningmeester31.
Ook in de 17de eeuw gaven stormvloeden aanleiding tot maatregelen. De storm
vloed van 1682, waarbij onder andere de polders Oosterland (met Oosterstein) en
Sirjansland onder water kwamen te staan, leidde tot een fusie. Gemakkelijk ging
het niet om tot overeenstemming te komen. Voornaamste struikelblok was de ver
deling van de financiële lasten. Nodig waren "verschelde deliberation, bijeenkom
sten, en veele en langdurige reedenwisselingen" om te komen tot een schikking
waarin iedereen zich min of meer kon vinden. Belangrijk voor het welslagen van
deze fusie was het feit dat de betrokken heerlijkheden dezelfde ambachtsheer
hadden in de persoon van mr. Cornelis de Jonge. Op 29 november 1683 werd het
voorlopig ontwerp getekend in het Plaatsenhuis van Oosterland door de
ambachtsheer, commissarissen van beide polders en de ingelanden32.
Een van de opvolgsters van ambachtsheer De Jonge was Susanna Maria Loncque
(1699-1752). Zij behield aan zich het opperdijkgraafschap. Het college van dijk
graaf en zeven gezworenen werd door haar aangesteld, evenals de penningmees
ter33. Dat laatste recht was door een vroegere ambachtsheer in het eerste kwart van
de 18de eeuw vastgelegd. De gezworenen en ingelanden tekenden een akte waar
in zij verklaarden genoegen te nemen met de penningmeester, die de ambachts
heer zou aanstellen "ons ten uijttersten betrouwen op de goede sorge die den heer
daarinne ten besten van de dijckagie en ingesetenen sal betrachten, belovende
verders onsselven direckt noch indirect daertegens te opposeren, maar ons met
den heer diesaengaende desnoots te confirmeren"51.
In de "17de eeuw werd het zuidelijk gedeelte van de Gouwe en het aansluitende
Dijkwater voor het grootste deel ingepolderd. De meeste van deze polders kregen
een eigen bestuur. In 1Ó14 werd de Groot-Bettewaardepolder ingedijkt. Deze
grensde aan de Vierbannenpolder. Op 28 november 1612 verleenden de Staten
van Zeeland octrooi voor de bedijking. Op 23 oktober van het volgend jaar wer
den de voorwaarden voor de bedijking vastgesteld35. Daarin bepaalde het stads
bestuur van Zierikzee als heren van de Vierbannen dat zij over deze nieuwe pol
der een dijkgraaf, gezworenen en een penningmeester zouden aanstellen. De
polder werd. overigens gerekend te behoren tot Nieuwerkerk en Kapelle. Schout
en schepenen van die bannen werden competent in de nieuwe polder30.
In 1628 volgde de bedijking van de Gouweveerpolder, die lag ten zuiden van de
in l6l0 gereed gekomen dam tussen Schouwen en Duivelancl. Aan de oostzijde
grensde deze nieuwe polder aan de Vierbannen en aan de andere zijde aan het
Poortambacht. Het stadsbestuur van Zierikzee bepaalde dat de eigenaren van de
gronden in overleg met het stadsbestuur mochten overgaan tot het kiezen van een
dijkgraaf en vier gezworenen. Zodra de bedijking echter voltooid was, kwam dit
recht aan het stadsbestuur. De ingelanden zouden echter beslissen over de hoog
te van de salarissen. Deze polder werd gerekend te behoren tot zowel Ouwerkerk,
Kapelle als het Poortambacht57. De bedijkingsactiviteiten verliepen niet zonder
problemen. Op verzoek van dijkgraaf en gezworenen bepaalde het stadsbestuur
op 1 mei 1628 dat het waterschapsbestuur gedurende de bedijking bevoegd was
om de hoge en lage jurisdictie uit te oefenen, zodat zij alle delinquenten konden
15