bestraffen. Het Gravensteen in Zierikzee en het gevangenhuis te Nieuwerkerk werden daarvoor beschikbaar gesteld38. Een polder besturen was geen gemakkelijke taak. Het vraagt veel wijsheid, veel tijd en veel besprekingen. Daar wordt je keel dorstig van en je maag laat zich horen. Uit de polderrekeningen is af te leiden dat de heren het er goed van namen. Vlees, vis en wijn werden in grote hoeveelheden weggewerkt. Over de wijn is een historische anekdote bewaard, die inmiddels tot de bekendste behoort op Schouwen-Duiveland. We laten de geschiedschrijver van het Waterschap Schouwen, A.J.F. Fokker, aan het woord. Na de kolossale bedragen te hebben opgesomd, die aan vlees, brood, wijn, tabak enz. waren uitgegeven, vervolgt hij: Voegt men nu hierbij dat de heeren hoe langer hoe meer vergader den op de buitenplaats van een hunner, in plaats van op 's Lands Kamer, dan mag men wel de zekere gevolgtrekking maken dal de heeren Regenten van dien tijd, niet ten onrechte den spot verdienden, die de oude Heemraad Schalkwijk mij verteld heeft, dal hij in zijn jeugd wel gehoord had, na melijk dal de boeren zeiden als een kalf niet. drinken wilde: - wij gebruiken hier het Zeeuws - as je kalf nie zupe wil, maekj'n mar 'eemraed (als je kalf niet zuipen wilmaak je hem maar Heemraad)". Deze uitgaven vonden vooral plaats tijdens het jaarlijks controleren van de reke ning. Daarbij waren vaak de grootste ingelanden aanwezig. Deze bijeenkomst werd benut voor met het nemen van besluiten over in het bijzonder nieuwe wer ken en de hoogte van het geschot. De ingelanden hadden op die wijze invloed op het bestuur van hun polder. De nauwe relatie tussen het polder- en het plaatselijk bestuur bleef aanwezig. Toch begon zich in de 18de eeuw een ontwikkeling af te tekenen, die neigde naar een grotere mate van zelfstandigheid door het beëindigen van personele unies. Omstandigheden van buitenaf stimuleerden deze ontwikkeling. Het benoemen van een dijkgraaf in Zonnemaire was het recht van de baljuw van Dreischor, Noorclgouwe en Zonnemaire, die tevens opperdijkgraaf was. Aan de gewoonte dat de functie van dijkgraaf verbonden was aan die van schout kwam een einde in 1715. In 1705 was de heerlijkheid Zonnemaire in het bezit gekomen van ds. Petais Haijman (1666-1727), predikant te Eikerzee. Deze heerlijkheid was in het openbaar verkocht in opdracht van de Staten van Zeeland. Tussen ds. Haijman en de ingelanden ontstonden grote ruzies. In 1709 had de ambachtsheer de gezworenen verboden om opdrachten tot uitbetaling van gelden te tekenen. Ook met mr. Cornelis de Brauw, baljuw en opperdijkgraaf van Dreischor, Zonnemaire en Noorclgouwe, ontstonden problemen. De ambachtsheer had in 1715 met enige ingelanden een nieuwe dijkgraaf aangesteld, een bevoegdheid die toebehoorde aan de opperdijkgraaf. De Brauw riep daarop de hulp van Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland in. Deze bevestigden op 19 april dat De Brauw dit recht mocht blijven uitoefenen zo lang hij zijn functie zou uitoefenen. Om verdere escalatie te voorkomen bepaalden Gecommitteerde Raden dat zij een (oncler)clijkgraaf zouden aanstellen op voordracht van De Brauw. Daarmee kwam geen einde aan cle problemen. Aan de hoog oplopende geschillen maakten Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland een einde door op 2 augustus 1715 zelf een dijkgraaf te benoemen in de persoon van Engel Joose Iserman. Toen op zaterdag 7 september een ver- 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 20