voering van werken aan de zeewering en om toezicht op een doelmatige beste ding van de financiële steun. Zo mochten in deze polders de salarissen van de bestuurders en beambten alleen met toestemming van de Staten worden ver- hoogd52. In Bruinisse was dit provinciale reglement aanleiding voor de herziening van het oude dijkrecht. Mr. Bonifacius Mogge Pous, gehuwd met Cornelia Maria de Witte van Eikerzee, ambachtsvrouwe van Eikerzee en Bruinisse, bracht dit dijkrecht in overeenstemming met "den tijt en omstandigheeden waarin wij ons thans bevin den". Het tot dan geldende dijkrecht was vastgesteld in 1672 en herhaaldelijk gewijzigd. De dijkgraaf, de gezworenen en de penningmeester mochten advies geven over het concept. De vaststelling vond plaats op 23 november 1792. Daarna werd de goedkeuring van dit nieuwe dijkrecht aangevraagd bij Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland. Dat werd op 27 juni 1793 verleend, met de aan tekening dat het provinciale reglement ook voor Bruinisse van kracht bleef*. Als illustratie hoe het waterschapsbestuur functioneerde nemen we de polder Ooster- en Sirjansland. Ambachtsvrouwe Susanna Maria Loncque, weduwe van Johan Cau, heer van Domburg, stelde in 1746 een nieuw dijkrecht voor haar pol ders, bestaande uit 42 artikelen. Voor ons zijn de eerste van belang. De ambachts vrouwe bepaalde dat de dijkgraaf te allen tijde een vergadering van het polder bestuur mocht beleggen. De gezworenen en zo nodig ook de penningmeester waren verplicht om aanwezig te zijn op de aangegeven plaats en tijd. Alleen ziek te of noodzakelijke andere zaken waren wettige redenen om afwezig te mogen zijn, mits de dijkgraaf tijdig werd ingelicht. In de vergadering moest de dijkgraaf met ongedekt hoofd - hoed derhalve af - zijn voorstellen doen en zijn mening geven. Daarna was het woord aan de gezwore nen, te beginnen met de oudste. Ook zij moesten de hoed afnemen. Beslist werd er bij meerderheid van stemmen. Op de eerste woensdag van oktober werd de jaarrekening gecontroleerd. Daarvoor werden door middel van aanplakbiljetten, gevolgd door een mondelin ge uitnodiging, de ingelanden opgeroepen. Als zodanig werden vanaf 1696 aan gemerkt degenen, die in Oosterland tenminste 20 gemeten of in Sirjansland minimaal 15 gemeten land in eigendom hadden54, 's Morgens om tien uur werd begonnen in aanwezigheid van de ambachtsvrouwe of haar vervanger. De pen ningmeester liet de rekening voorlezen door de klerk. Bij storm of hoge watervloeden moesten dijkgraaf en gezworenen op de dijken aanwezig zijn en daar blijven lot het gevaar voorbij was. Bij extreem gevaar kon de dijkgraaf de klok laten luiden. Iedere inwoner was verplicht naar de dijk te gaan met gereedschap, paarden en wagens. Nalatigen kregen een boete van 20 schellingen55. De Franse lijd Op 6 februari 1795 kwam een einde aan zo'n zes eeuwen stedelijke en ambachts- heerlijke tradities. De Franse legers hadden ons land bezet en ook op Schouwen- Duiveland klonk: Vrijheid, gelijkheid en broederschap. De regenten legden die dag hun functies neer. Het betekende tevens het einde van de overheersende rol die Zierikzee had ingenomen ten opzichte van het bestuur van de polder Schouwen. De volgende dag kwamen de heemraden bij elkaar. Zij kregen te horen dat ze voorlopig aan moesten blijven, dat hun aantal van zeven tot vijf werd terugge- 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 24