W.M.H. cle Jonge, was ontvanger-griffier van de Polder Ooster- en Sirjansland. In voor combinaties was ook mr. J.W.D. van Dongen. Hij was behalve raadslid van Zierikzee tevens dijkgraaf van de Klein-Bettewaardepolder en ontvanger-griffier van de Groot-Bettewaardepolder en de De Jongepolder'. Een ander voorbeeld is J. Hoogenboom Bz. (1820-1890), die behalve burgemees ter van Renesse, Noordwelle en Serooskerke tevens dijkgraaf was van de Polder Oosterenban van Schouwen en hoofdingeland van het Waterschap Schouwen. Mr. B.C. Cau (1818-1882) combineerde het ambt van burgemeester van Zierikzee met dat van voorzitter van de Centrale Directie van Schouwen, Burgh en Westland. Eén van zijn opvolgers was mr. A.J.F. Fokker (1857-1929), die van 1887 tot zijn over lijden voorzitter was van het Waterschap Schouwen en lid van de Zierikzeese gemeenteraad. In 1887 werd hij ook lid van de Zierikzeese gemeenteraad. Van 1892-1913 was Fokker lid van Provinciale Staten en in 1913 werd hij lid van de Eerste Kamer. In 1910 werd hij wethouder en in '1916 burgemeester van Zierikzee"72. Zowel Cau als Fokker hebben zich verdienstelijk gemaakt ten aanzien van de geschiedschrijving van het Waterschap Schouwen. De mogelijkheid van een heffing op gebouwde eigendommen werd in Zeeland vanaf *1919 geboden. Voorwaarde voor de invoering moest zijn het bestrijden van buitengewone uitgaven. In 1933-werd deze bepaling zodanig verruimd dat zonder deze vooiwaarde kon worden besloten tot de invoering van een dergelijke heffing. In Schouwen werd zo'n geschot in 1930 ingevoerd. Parallel daaraan liep het uitbreiden van het aantal hoofdingelanden van drie tot eenentwintig. Deze werden gekozen door de eigenaren van gebouwde eigendommen, die geschot betaalden. Stemgerechtigd, waren eigenaren van gebouwde eigendommen, met een belastbare opbrengst van tenminste 40 gulden. Het ging om een totaal van ruim tweeduizend personen. Het aantal stemgerechtigden voor het ongebouwd bedroeg in deze periode bijna duizend73. Het samenvoegen van polders was in de 19de eeuw een zeldzaamheid. Zo'n zeld zaam voorbeeld is de Zuidernieuwlandpolder bij Zierikzee. Op verzoek van de ingelanden werd deze polder bij Koninklijk Besluit per 1 januari 1842 bij Schouwen gevoegd"'. In de 19de eeuw was weinig plaats meer voor pragmatisme. De bepalingen vormden een nauwsluitend keurslijf. Tot in het lachwekkende werden de regels toegepast. In 1892 kwam de bedijking gereed van een stukje schor in het Dijkwater, tussen Nieuwerkerk en Dreischor. Het nieuwe poldertje was ruim vier hectare groot. Ondanks deze geringe omvang kreeg dit poldertje een eigen bestuur, bestaande uit een dijkgraaf, tevens ontvanger-griffier. Naast hem werd een plaatsvervanger benoemd. Vervolgens kreeg het bestuur van deze Nieuwe Veerpolder alle circulaires toegezonden. Of het ging om de kindertoelage voor het personeel (dat er niet was) of om de wijziging van de bezoldiging van de gezworenen (die er evenmin waren), de Nieuwe Veerpolder werd op de hoog te gehouden van alle Middelburgse wijsheden. Concentratie In 1934 spraken Provinciale Staten zich uit voor een onderzoek naar het opheffen van kleine polders en het samenvoegen tot een groter geheel. Al eerder was het concentreren aan de orde gesteld, in het bijzonder in 1907 en 1921. Uitvloeisel van deze uitspraak was de opdracht die Gedeputeerde Staten in 1936 gaven aan de 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 30