Het dagelijks bestuur van hel Waterschap Schouwen bij hel Koepeltje (Scharendijke), circa 1.920. Van links naar rechts: P.A.G. van Dijk (ontvanger-griffier), mr. Af.F. Fokker (voorzitter). W.G. Boot fzn. (heemraad), A. van der Weijde (heemraad), A.J. [leken (ingenieur), j. W. Gast (heemraad) en C.J. Boogerl (heemraad). (Streekarchivariaat. Schomven-Duiveland, Verzameling foto's Waterschap Schouwen.) Provinciale Waterstaat. De hoofclingenieur-clirecteur moest een onderzoek naar het. samenvoegen van polders en waterschappen op Schouwen-Duiveland. De direc te aanleiding daarvoor was een geschil over de hoogte van te betalen afwate- ringsgelden aan Schouwen. Uit het onderzoek bleek dat er grote verschillen bestonden tussen het geschot van de polders. Maar nog frappanter was het feit dat de belastbare waarde niet meer in overeenstemming was met de werkelijkheid. In 1863 waren de gronden van het Waterschap Schouwen geschat. Door de kunst matige bemaling vanaf 1877 was de waterafvoer belangrijk verbeterd. Daardoor waren de voorheen onvruchtbare gronden meer waard geworden. Van deze ver beterde afwatering profiteerden ook de op Schouwen afwaterende polders. Maar een hertaxatie en een herziening van het geschot was achterwege gebleven. Gedeputeerde Staten vonden het. wenselijk een herschatting te laten verrichten. Daarom riepen zij in 1937 een commissie in het leven. Die bestond uit één lid namens het Waterschap Schouwen (voorzitter S.J. Gast), één lid namens de overi ge bij de plannen tot samenvoeging betrokken polders (J J. Geluk, gezworene van het waterschap Noordgouwe) en één lid namens Gedeputeerde Staten. De laatste, C.P. Vogelaar uit Krabbendijke, lid van Gedeputeerde Staten, was tevens voorzit ter. Deze plannen hielden in het samenvoegen van alle polders op het eiland Schouwen met de Oosteren- en Westerenbanpolders in het westen lot en met de polders Zonnemaire en Noordgouwe in het oosten. Op de vraag welk lid de ove rige polders zouden aanwijzen kregen Gedeputeerde Staten een negatief 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 31