C. Hamelink. Leden waren vijf dijkgraven en één gezworene: twee uit Schouwen (J. Klompe, voorzitter van het Waterschap Schouwen, en M. den Boer, gezworene van de Polder Westerenban van Schouwen), drie uit Duiveland (P.L. Krepel, dijk graaf van het Calamiteuze Waterschap Bruinisse; J. Kwaak, dijkgraaf van het Waterschap Ooster- en Sirjansland en C.J. van Westen, gezworene van de Polder Vierbannen van Duiveland en dijkgraaf van de Polder Groot-Bettewaarde) en één uit de zogenaamde corridor, de smalle strook grond vanaf Zierikzee tot Brouwershaven, die niet was ondergelopen tijdens de stormvloed van 1953 (J°h-L. Vis, dijkgraaf van het Waterschap Noorclgouwe). Deze vertrouwensmannen waren op 20 mei 1954 aangewezen door vertegenwoordigers van alle polder- en water schapsbesturen. Aanvankelijk hadden Gedeputeerde Staten vier vertegenwoordi gers willen benoemen. Vanuit het eiland werd gevraagd om zes. Het sierde de aanvankelijk gekozen A.M. Geluk dat hij zijn plaats beschikbaar stelde. Hij vond dat bij de vertrouwensmannen een vertegenwoordiger uit het één na grootste waterschap, de Vierbannenpolder, moest worden opgenomen. Dit college van ver trouwensmannen nam de taak van de werkcommissie over. Voorts zaten in de commissie ir. H.D.J. Swaters, hoofdingenieur-directeur van de Provinciale Waterstaat, en mr. J. Kosters, chef van de 2de afdeling van de Provinciale Griffie. Vrijwel unaniem kwam deze commissie tot de conclusie dat er één waterschap moest komen. Eind 1956 was het voorstel van Gedeputeerde Staten gereed. De aanbevelingen van de adviescommissie werden gevolgd. Alle polders en waterschappen zouden worden verenigd tot het nieuwe Waterschap Schouwen-Duiveland. Het bestuur van dat waterschap zou optreden als bestuur van de waterkeringen van de Calamiteuze polders Bruinisse en Burgh en Westland. Het nieuwe waterschap werd verdeeld in acht districten. Het hoogste gezag kwam bij de algemene vergadering, bestaande uit veertig hoofdingelanden en de leden van het dagelijks bestuur. In elk district kozen de stembevoegde ingelanden vijf hoofdingelanden, waarvan er vier de ongebouwde eigendommen en één de gebouwde eigendommen vertegenwoordigden. Stembevoegd waren degenen die tenminste 5 hectare schotbaar land in bezit hadden. Bij 6-15 hectare werden twee stemmen uitgebracht, bij 16-30 hectare drie stemmen, bij 31-50 hectare vier stem men, bij 51-74 hectare vijf stemmen en voorts voor elke 25 hectare meer dan 75 hectare één stem. Echter in totaal mochten niet meer dan tien stemmen worden uitgebracht. Voor het gebouwd gold de aanslag in de grondbelasting. Wie ten minste 500 gulden betaalde, mocht één stem uitbrengen, bij 600-1500 gulden twee stemmen en zo liep dit eveneens op tot een maximum van tien stemmen. Het dagelijks bestuur werd gevormd door de dijkgraaf en acht gezworenen. Tevergeefs was door de vertrouwensmannen aangedrongen op het behoud van de naam heemraden. Gedeputeerde Staten wilden deze typisch Schouwse aanduiding echter niet handhaven. Zij vonden de benaming onzeeuws en wensten uniformi teit ten opzichte van de andere Zeeuwse waterschappen. Daarmee werd een tra ditie van meer dan vijf eeuwen opzij geschoven. De dijkgraaf werd benoemd, door de Kroon uit een voordracht van drie personen, opgesteld door de hoofdingelanden. De gezworenen werden door Gedeputeerde Staten gekozen uit een aanbeveling van drie personen, die door de hoofdinge landen werd samengesteld. Om de ingelanden bij het waterschapsbestuur te betrekken, werden districtsvergaderingen gehouden onder leiding van de gezwo renen, die ieder uit een van de districten afkomstig waren. Het bestuur werd bij- 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 36