de implementatie van de nieuwe waterschapswet. De samenwerking op dit punt beperkte zich tot de waterschappen op Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland, Tholen en Schouwen-Duiveland. Ook de waterschappen in Zeeuwsch-Vlaanderen werkten samen ten aanzien van de invoering. Die samenwerking was noodzakelijk omdat steeds meer bleek dat de water schappen afzonderlijk niet in staat waren de nieuwe eisen en verlangens, onder andere op het terrein van het milieu, zelfstandig uit te voeren. Ieder waterschap kon onmogelijk alle medewerkers in dienst nemen, met de benodigde specialisti sche kennis en kwaliteiten, om de taken op het juiste niveau uit te voeren. De complexiteit van de waterschapstaken was dermate groot, dat aan het opgeven van de eigen zelfstandigheid op termijn niet meer te ontkomen zou zijn. Volgens rijksnormen was een waterschap efficiënt als het een half miljoen vervuilingseen heden kende. Schouwen-Duiveland kwam tot slechts 56.000 eenheden. Toch speelden deze rijksnormen slechts een ondergeschikte rol. Belangrijker was met name het verlies van invloed van de algemene vergadering op de standpunten. Door het nauwe overleg en de afstemming op ambtelijk en bestuurlijk niveau tus sen de vier waterschappen was de invloed van de algemene vergadering vaak gering. In het kader van de discussie over concentratie sprak het dagelijks bestuur van het Waterschap Schouwen-Duiveland in 1992 voorkeur uit voor de vorming van één waterschap in Zeeland. De gedachtenwisseling over verdere concentratie kreeg in 1993 een nieuwe sti mulans. Ditmaal was het Schouwen-Duiveland dat zelf het initiatief nam om te komen tot een verantwoorde visie op deze problematiek. Dijkgraaf mevr. A.P. de Haan nam het voortouw in deze discussie. Het resultaat was dat samen met het Waterschap Tholen aan de Waterschappen Walcheren en Noord- en Zuid- Beveland werd voorgesteld om te komen tot het samengaan van de vier water schappen benoorden de Westerschelde. De dialoog leidde tot de instelling van een stuurgroep, die de fusie ging onderzoeken. Het Eerste Kamerlid drs. H. Eversdijk werd daarvan voorzitter. De conclusie van de nota, die het resultaat was van de besprekingen, luidde dat de vier waterschappen dienden samen te gaan per 1 januari 1996. Het Wegschap Walcheren werd de vijfde partner in deze fusie. De waterschappen in Zeeuwsch-Vlaanderen wilden niet verder gaan dan nauwe re samenwerking. Het was nog de Algemene Vergadering in oude samenstelling, die in 1994 instem de met de plannen. De besluitvorming verliep echter niet gemakkelijk. Had de Algemene Vergadering in 1993 in beginsel ingestemd met een onderzoek naar fusie, op 9 februari 1994 bleken er reserves te bestaan. De bezwaren bestonden uit drie punten. In het nieuwe bestuur wilde men voldoende invloed voor de eigen regio. Zierikzee moest worden betrokken bij de keuze van de vestigings plaats voor het nieuw in te stellen waterschap. Tenslotte wilde men dat ook de mogelijkheid van het betrekken van Goeree-Overflakkee bij de fusie nader werd onderzocht. De drie andere waterschappen stemden wel in met de voorstellen. Zowel de stuurgroep als het personeel van het eigen waterschap deden een beroep om alsnog in te stemmen met de fusie. Op het punt van de vertegen woordiging gaf de stuurgroep de verzekering dat elke categorie van Schouwen- Duiveland in het nieuwe waterschapsbestuur vertegenwoordigd zou zijn. Zierikzee zou betrokken worden bij de locatiekeuze. De vraag om Goeree- Overflakkee erbij te betrekken, was niet relevant. Er bestonden nog te veel onze kerheden over het toevoegen van dat voormalige eiland aan de provincie Zeeland 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 43