Het Deltaplan en de dijk- en duinversterkingen
In 1958 werd de Deltawet vastgesteld. Deze wet beoogde de afsluiting van de zee
armen tussen de Westerschelde en de Rotterdamse Waterweg en de versterking
van de hoogwaterkering ter beveiliging van het land tegen stormvloeden. Als uit
vloeisel van het Deltaplan kwamen onder andere tot stand de Grevelingendam
(1965) en de Brouwersdam (1971), waardoor de- noordzijde van Schouwen-
Duiveland werd beveiligd. Ook voor de Oosterschelde was een dam voorzien. Met
name door druk vanuit organisaties op het gebied van natuur en visserij kwam het
tot een heroverweging. Het Waterschap Schouwen-Duiveland bleef zich in de dis
cussie hierover steeds op het standpunt stellen dat een dam de beste garantie
bood tegen nieuwe stormen. Een dijkval (of beter: een oeverafschuiving) in 1974
over een lengte van ongeveer 65 meter en een diepte van 14 meter - N.A.P. ten
oosten van de Schelphoek toonde nog eens aan hoe gevaarlijk de situatie bleef.
Waakzaamheid bleef geboden en tijdige maatregelen moesten regelmatig worden
genomen. Nog in 1985 vond een oeverval plaats bij Koudekerke, met een inhoud
van 367.000 meter'.
Muraltmuunjes in aanbouw, vermoedelijk bij hei haventje De Staart bij Sirjansland, ca. 1910.
De regering besloot in '1976 tot de bouw van een afsluitbare stormvloedkering. Als
uitvloeisel van dit gewijzigde besluit werden onder andere de dijken van
Schouwen-Duiveland langs de Oosterschelde verhoogd. Door de inzet van dijk
graaf Geluk werd deze beslissing breed gedragen door de waterschappen rond de
Oosterschelde'. In 1976 vond de oplevering plaats van het eerste versterkte dijk
vak, de zeedijk bij Borrendarmne en de Levensstrijddijk. Daarbij was onder ande
re minister Westerterp van Verkeer en Waterstaat aanwezig. Op 18 januari 1980
werd het laatste deel van de dijkversterkingen op Schouwen-Duiveland voltooid.
90