1918. De familie Slruijk-Van den Berg poseert bij een aangespoelde mijn op bet strand aan de 'Noordkant' bij 't Vlaamse diekje'. Schouwen zoals bel was). Roekeloos Gedurende de eerste twee oorlogsjaren werden de mijnen door de marine op een zeer roekeloze wijze lekgeschoten en tot zinken gebracht. Enkele mijnen ontploften bij het lekschieten voortijdig en zo dicht onder de dijk, dat hierdoor onverantwoorde situaties ontstonden en veel schade aan particuliere gebouwen werd aangericht. Deze situatie was aan het einde van 1915 de aanleiding tot een 'drukke corres pondentie tussen den Ingenieur van bet Waterschap en de Kapitein ter Zee, met de opruiming belast'. De ingenieur was van mening dat al is een zeemijn in diep water gezonken de kans blijft bestaan dat bij het storten van steen of het neer ploffen van een peillood een dergelijke mijn opnieuw kan ontploffen. De corres pondentie bevorderde echter geen bevredigend resultaat'. Het gevolg was dat de ingenieur zich vervolgens wendde tot de Commandant Zeeland. Als resultaat van dit overleg werd de volgende afspraak gemaakt: alvorens met het lekschieten te beginnen dient met de ingenieur overleg te worden gepleegd en men dient een afstand van minimaal 300 meter van de dijk in acht te nemen. Eind 1916 was bij het marinepersoneel de kennis met betrekking tot de werking van de verschillende soorten mijnen dusdanig toegenomen dat gestopt werd met het lekschieten. Voortaan werden de aangespoelde mijnen indien mogelijk ter plaatse onschadelijk gemaakt en afgevoerd of na demontage op veilige afstand tot ontploffing gebracht. Ook naar Zierikzee werden mijnen afgevoerd, getuige een foto uit 1917 gemaakt op de Nieuwe Haven met daarop afgebeeld een tweetal mijnen van Engelse makelij. 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1997 | | pagina 104