burg met de grafelijk burg, en Zierikzee met de grafelijke hof met. bijbehorende grond, van meet af aan buiten de ambachtsorganisatie zijn gehouden en onder direkt grafelijk bestuur zijn gebleven. Het geeft de graaf, die daar dus in feite zowel graaf als ambachtsheer is, de mogelijkheid deze plaatsen toe te staan eigen stedelijk recht te hanteren, zonder daarmee te kort te doen aan de rechten van enig ambachtsheer. In 1217 leggen graaf Willem I van Holland en gravin Johanna van Vlaanderen, die in die tijd Zeeland Bewesten schelde samen besturen, het stedelijk recht van Middelburg in een oorkonde vast. Het is waarschijnlijk niet de eerste keer dat dit gebeurt, want in deze zogeheten stadskeur is sprake is van een oudere keur.75 Kruisheer heeft in zijn studie over de Zeeuwse stadsrechtoorkonden aangetoond dat zowel de oude keur als die van 1217 in Middelburg zijn opgesteld en hoogstwaarschijnlijk zijn gevormd op basis van de rechtspraktijk in de stad zelf. De oudere keur zou dan kunnen dateren uit de regeringsperiode van graaf Floris III (1157-1190) zoals in de 16e eeuw ook door de kroniekschrijver Reigersberg is beweerd.76 Luchtfoto van het centrum ran Zierikzee mei in hel midden het stadhuis en midden horen hel zoge naamde huisder tempelieren lussen de Mee/straal en de Pos/straal zie hlz. 14) Foto KLM Aerocarto. In Zierikzee is de ontwikkeling iets anders geweest. In de keur van 1248 zegt graaf-roomskoning Willem II dat hij de vrijheid en de keur vernieuwt die hij en zijn voorvaderen eerder aan Zierikzee hebben gegeven.77 Gezien de term Voorvaderen' is het mogelijk dat reeds graaf Willem I, de grootvader van Willem II, een stadskeur aan Zierikzee heeft verleend. Kruisheer heeft de keur van 1248 tot in detail vergeleken met die van Middelburg uit 1217 en 1254, van ,7

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1997 | | pagina 19