ner dan 10 gemeten, op Duiveland '16 van de 96; gemiddeld dus 20%. Een oplossing voor het praktische probleem wie van de heren nu de rechtbank moest leiden, werd gevonden in het gezamenlijk aanstellen van een plaatsvervanger, een schout - wel te onderscheiden van de schout uit de keur van Floris de Voogd, die met die term nog de ambachtsheer zelf aanduidde. Toch kwam het nog in de veertiende eeuw voor, dat een of meer ambachtsheren zelf in een vierschaarambacht dienst cleden: in Nieuwerkerke, in het 'zesde-deel' van Kerkwerve, waren er zelfs drie in 1339; de schepenbank bleef uit dezelfde perso nen bestaan. Behalve dat dus alle ambachtsheren tot de edelen gerekend moeten worden, bestonden er ook edelen die geen ambachtsheer waren, hoewel hun aantal in verhouding niet erg groot was. Toch zijn er nog enige tientallen op Schouwen en Duiveland te vinden in de rekeningen van 1339 en 1340. Hoewel men nu zou verwachten dat het aantal ambachtsheren door de splitsin gen gestaag zou toenemen, is de berekening die Dekker voor Zuid-Beveland uitvoerde frappant. Telde hij in '1331 nog 410 ambachtsheren, in 1439 waren dat er 234 om in '1515 op 156 uit te komen. Tevens viel het op, dat het aandeel van niet-Zeeuwen en van poorters sterk was gegroeid. Deze reductie is te verklaren door vervallen aan de graaf (na uitsterven), door verkoop vanwege de kleine heren en door aankoop van de groten." Voor de overige delen van Zeeland zal eenzelfde beeld ontstaan als hiernaar verder onderzoek zou worden gedaan. Een interessante vraag is: wie waren nu die edelen en konden ze ook daadwer kelijk invloed uitoefenen op het landsbestuur? Het is voor het begin van de veertiende eeuw nog niet mogelijk hierop afdoende antwoord te geven. Globaal bekeken vallen vooral families uit bewesten Schelde op, zoals Van Kats, Van Borsele, Van Kruiningen, Van Reimerswaal. Uit beoosten Schelde zien we naast de Voorne-familie vooral de heren van Haamstede optreden als lid van de grafe lijke raacl. Toch hebben ook andere, minder rijke edelen een rol gespeeld, zoals Matthijs Rengerszoon en Bollaerd Bollaerdszoon, beiden ambachtsheer op Schouwen.15 De adel op Schouwen in 1339-1340 Om een idee te krijgen van het aantal personen dat tot de Zeeuwse adel gere kend zou kunnen worden in de jaren dertig van de veertiende eeuw - voor een eerdere periode is geen goede schatting te maken - kunnen we gebruik maken van de grafelijkheidsrekeningen. Dekker heeft zo voor '1331 voor Zuid-Beveland en Borsele berekend, dat er 381 ambachten waren met samen 410 ambachts heren.16 Walcheren had in 1331 circa 340 ambachten, Noord-Beveland en Wolfaartsdijk ongeveer 150. In beoosten Schelde telden we in de oudste com pleet aandoende rekening van 1339 op Duiveland, Stavenis.se, Scherpenisse en Sint-Maartensdijk 98 ambachten en op Schouwen 264, maar deze aantallen kunnen met gebruikmaking van de rekening uit 1340 nog iets worden verhoogd. Op Schouwen missen we bijvoorbeeld de ambachten van de belangrijke, vaak in de omgeving van de graaf vertoevende Bollaerd Bollaerdszoon, die wel in de rekening van 1340 voorkomen. In de blijkbaar iets betere boekhouding van 1340 zien we op Schouwen 304 ambachten en op Duiveland 96. In totaal waren er in de jaren dertig van de veertiende eeuw in bewesten Schelde zo'n 900 ambachten, in beoosten Schelde tegen de 400, samen dus rond de 1300. Het aantal personen dat ambachtsheer was, lag nog iets hoger, ondanks het feit dat men meer dan één ambacht in handen kon hebben. Daar staat weer tegen- 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1997 | | pagina 35