700 m2, een aardige tuin zullen we maar zeggen. Van een verbod op handwerk is in de keuren geen sprake. Waarschijnlijk zal Wayn wel als boer cloor het leven zijn gegaan, als we aannemen dat hij ook geen grootgrondbezitter was. Over het algemeen kan men zeggen dat er weinig grote heren op Schouwen waren. Het eerstvolgende ambacht in grootte, na de twee grootste, was van de vier kinderen van Clais Janszoon, nog ongesplitst dus, met 561 gemeten. Opvallend is verder dat er bijzonder weinig ridders op het eiland te vinden waren, aangeduid met "lieer voor de voornaam. We treffen als zodanig alleen de Van Haamstedes aan. Gezien de naar verhouding geringe oppervlakten van de ambachten hoeft ons dat niet meer te vei wonderen. Het na de Van Haamstedes aanzienlijkste geslacht op Schouwen was dus dat van Matthijs en Clais Rengerszoon. Deze familie heeft belangrijke functies in het graafschap gehad. Hun vader was Renger Monekinszoon. Deze vervulde tussen 1308 en 1313 in Kennemerland en West-Friesland de functie van baljuw. Dat was een betaalde grafelijke ambtenaar voor de hoge rechtspraak. Zijn zoon Matthijs was dit eveneens in '1320 en na 1326. Hij was voorts baljuw van Zuid-Holland in de periode 1321-1326. Dat er onderlinge verbintenissen waren tussen de aanzien lijke Zeeuwse geslachten ligt voor de hand. Matthijs bijvoorbeeld trouwde met Margaretha, dochter van heer Jan Gilliszoon van de Maalstede en een dochter van hun met Arnoud van Haamstede. Afgezien van wat ze aan ambachtsbezit op Schouwen hadden, ontvingen de zonen van Renger ook renten van de heer van Voorne en kreeg Matthijs bezit in Kennemerland..17 Nog een andere observatie betreffende Schouwen - maar die geldt ook voor de andere eilanden - is, dat er bijzonder weinig familienamen onder de ambachts heren voorkomen in de rekeningen van 1339 en '1340. Naast die van de heren van Haamstede treffen we alleen nog aan: Van Kenisse, Van den Poele, Van den Steyne, Van Voorne (vertegenwoordigd door een verder onbekende Jan Janszoon), Van den Wale, Van der Wellen en Van Zevenbergen, maar alleen Willem van Zevenbergen kwam nog tot het aardige getal van 463 gemeten. De anderen bleven daar ruim onder. Op Duiveland zien we slechts Van der Burgh en Van Delf. Het zo overvloedig gebruik van patroniemen, zelfs dus bij de aanzienlijken, bemoeilijkt enorm het vaststellen van familierelaties; Jan Wittenzoon hoeft namelijk helemaal geen familie te zijn van Hugo Wittenzoon. Wellicht dat een nauwkeuriger onderzoek over een langere periode, met het (ambachts)bezit als referentiepunt hier meer opheldering kan verschaffen. Een probleem daarbij is evenwel, dat door het bombardement op de Middelburgse abdij in 1940 erg veel middeleeuws bronnenmateriaal verloren is gegaan. Zoals al is vermeld, levert de rij van ambachtsheren nog niet alle edelen op, omdat er edelen waren die geen ambachtsheerlijkheid bezaten. We zien dit bijvoorbeeld bij de eerder genoemde 'be wise', de assign alio. Zo komen we op Schouwen in 1339 nog weer vijftig extra namen tegen. Het gaat bij de 'bewise' daar overigens om kleine oppervlakten grondbezit: ongeveer 600 gemeten in totaal, in dertig ambachten, voor ruim zestig personen. Op Duiveland ging het om 145 gemeten voor 11 personen. De 'bewise' betroffen dus gemiddeld 10 gemeten per persoon. En dan waren er ook nog 'leenlanclen' die vrijgesteld waren van het betalen van schot. De heren van Haamstede tekenden voor 533 gemeten en de rest, 78 gemeten, was verdeeld over zeventien anderen. Diverse van deze lenen werden overigens van de heer van Voorne gehouden, o.a. door Matthijs Rengerszoon. 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1997 | | pagina 38