kenen tot overleg in de herberg. Stuurlieden traden dan op als arbiters. Werd een kwestie niet in der minne geschikt, dan volgde het vonnis van de rechtbank. Deze vonnissen geven een schitterend beeld van het reilen en zeilen van de B rouwershavense visserij Vissers uit Brouwershaven waren evenals andere Zeeuwse en Hollandse collega's gedwongen in hun thuishaven de gevangen vis te verkopen. Met strenge regel geving en hoge boeten probeerden plaatselijke overheden en cle Staten van Zeeland dit voorschrift te handhaven. Bijna jaarlijks werden plakkaten met het verbod om elders te havenenop de stadhuispui aangeplakt. De achterliggende ideeën waren het veilig stellen van de kwaliteitseisen die aan te exporteren haring en gezouten vis werden gesteld en de mogelijkheid om belastingen te hef fen op de aangevoerde vangsten. Zo werd stuurman Leendert Jobszoon door zijn reders ter verantwoording geroepen, omdat hij in zee haring had overgegeven aan een schipper die in strijd met de plakkaten daarmee rechtstreeks naar Hamburg was gevaren. Het kwam de reders op een flinke boete te staan. De aangevoerde haring en vis was jarenlang een geliefd belastingobject. Brouwershaven kende vier plaatselijke 'vis'heffingen. Ten behoeve van de kerk werd het pondgeld en voor de stad het kaaigeld, de vijf stuivers op elke aan gevoerde last haring en de drie stuivers op het tonnen van de haring geïnd. Het lastgeld was een belasting die lange tijd door de Staten van Zeeland werd opge legd. Uit de opbrengst daarvan werden oorlogsschepen ter bescherming van de visserij betaald. Daarnaast betaalden kopers op de visafslag een percentage van de koopsom aan cle stadskas. De hoeveelheden haring en vis die in de stad aan wal werden gebracht varieer den jaarlijks sterk. De gemiddelde haringaanvoer bedroeg in de jaren 1602-1654 196 lasten. De grootste aanvoer vond in 1604 plaats. Ruim 304 lasten haring wer den toen via de afslag verhandeld. Ook elders was 1604 een goed haringjaar. Het College van de Grote Visserij te Delft maakte zich grote zorgen omdat 't volck den walch vande harinck beginl te crijghen' en vroeg in Holland en Zeeland om afkondiging van vangstbeperkingen. Dieptepunten vormden de jaren roncl het beleg van Zierikzee, de periode direct na afloop van het Twaalfjarig Bestand en 1627 en 1628. Tijdens cle Eerste Engelse zeeoorlog (1652-1654) werd in het geheel geen haring aangevoerd. De haringschepen mochten toen niet uitvaren vanwege de grote onveiligheid op zee. Door gebrek aan bruikbaar archiefmateri aal is geen schatting te maken van het aantal aangevoerde tonnen gezouten en verse vis. De haring, gezouten en verse vis wercl via de afslag aan kooplieden verkocht. Van stadswege beëdigde keurmeesters hielden toezicht op cle kwaliteit van de aangevoerde vis en beoordeelden of cle haring op cle voorgeschreven manier, door eveneens beëdigde haringpakkers, gezouten en in tonnen was gelegd. Geregeld vroegen stuurlieden aan de magistraat toestemming om toch elders hun vis aan wal te mogen brengen. Zij argumenteerden hun verzoek met hogere prijzen en betere afzetmogelijkheden die andere plaatsen boden. Slechts in 1607 en in I6l6 gaven de bestuurders toe. Gezouten vis hoefde toen niet in Brouwershaven afgeslagen te worden. De belangen van Brouwershavense consu menten werden op de afslag voldoende gewaarborgd. Elke inwoner van Brouwershaven had namelijk het recht om als eerste de beste vis te kopen. Niet- plaatsgenoten hadden dan het nakijken. Voor het uitbreken van cle Opstand exporteerden Brouwershavense kooplieden 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1997 | | pagina 58