Zeeland. Daar maakt hij op een dag kennis met de schilder Bavink: 'Is u
Amsterdammer?' vroeg Bavink. 'Ja, Goddank,' zei Japi. 'Ik ook.' zei Bavink."
Bavink is eveneens een liefhebber van Zeeland: 'En zoo kwam 't gesprek op
Zierikzee, op Middelburg, op Arnemuiden en al die oorden, waar ze allebei uit
en te na hadden rondgeloopen en gestaan en gezeten.' Dan blijkt het met dat
versterven nogal mee te vallen, want Japi toont zich bepaald niet afkerig van het
goede der aarde. Ook houdt hij wel van enig leven in de brouwerij, en er is dan
ook maar één ding dat hem in Zeeland niet bevalt: "t Eenigste wat me spijt is dat
je op Walcheren niet eens af en toe een relletje hebt.'
Nescio debuteerde met De uitvreter in het tijdschrift De Gids van januari 1911-
Het verhaal is geschreven in 1909-1910. De eerste hoofdstukken spelen voor het
grootste deel in Zeeland, en de schrijver is, zoals gezegd, duidelijk in die wereld
thuis. Hij laat Japi en Bavink elkaar ontmoeten op de boot van Numansdorp naar
Zijpe: 'Het schip steigerde, kwakte, rolde en slingerde; het water spatte en plens
de over de verschansing; niemand anders was aan dek te bekennen. Vóóruit was
het water onafzienbaar, vol witte koppen, de schaduw van een groote wolk was
een drijvend eiland; heel in de verte voer stampend een zwarte vrachtboot voor
hen uit.' En als ze samen in Zijpe aan wal stappen, dan ziet Japi in de verte de
Boot Zijpe. (col!. GemeentearchiefSchouwen-Duivelend.)
dikke toren van Zierikzee en hij zegt tevreden: 'Dikke Jan, die oue geduldige
dikke Jan, hij staat er nog. Ik dacht 't wel. Ja hoor, hij staat er nog.' Ze nemen de
tram naar Zierikzee, en na een stevige maaltijd laat Japi zijn nieuwe vriend
'driemaal Zierikzee rond loopen' over de singels en is zeer luidruchtig, 'en als de
Zierikzeeënaars bleven staan en keken, dan ging i op ze af en sprak ze aan met
70