cle Abdij piepen en kreunen. Alles wacht de dood. De kromgewaaide
boomen op den Veerschen iveg gebukt naar 't Oosten kijken vergeefs uil
naar de zon. Geen mensch beweegt. Die smen's Bavink, die altijd 's nachts
op 7 pleintje bij de Abdij op en neer stapte die is maar naar huis gegaan.
Hij is dood, de menschen zijn allen dood in de huizen. De storm bulkt en
giert en gilt voor doovemans ooren. De lantarens branden nog tol 't gas op
is.
Vannacht wordt 't lied geboren. 7 Lied van 'I verdriet van al de menschen
die nu Goddank dood. zijn en al de menschen die voor hen gestorven waren.
Het zal duidelijk zijn. dat Nescio niet op een zo doorleefde manier over Zeeland
had kunnen schrijven, als hij er niet verschillende malen geweest was. In het
Verzameld Werk heb ik beargumenteerd dat hij Zeeland voor het eerst heeft
bezocht in juni en juli 1908, met logies in hotel De Abdij in Middelburg en in de
Campveerse toren van Veere. Nescio refereerde daaraan in 1951 toen hij, bijna
zeventig jaar oud, nog eens de toren van het Hospitaal beklom: 'Op de balk
gezeten met opgetrokken knieën en tegen de balk als in 1908 om zoo te zeggen
haast bij God (tusschen 1/2 5 en kwart voor 5).' Hij tekende er voor de duidelijk
heid een poppetje bij.
Zierikzee: Hotel Van Oppen omstreeks 1950. (colt. Gemeente Archief Schouwen-Duivelcmcl.)
Het citaat is afkomstig uit Nescio's Natuurdagboekopgenomen in het tweede
deel van het Verzameld Werk. Het 'Natuurdagboek' (de term is niet van Nescio)
bevat de integrale tekst van een ongepubliceerd manuscript uit de literaire
nalatenschap. Daarin staan dagboekachtige aantekeningen over de tochten, die
74