De introductie wordt gevolgd door een eerste bijdrage van beide heren. Na het lezen van de eerste twee verhalen van zowel Jaokob als van Arjaon lijkt het onwaarschijnlijk dat deze een bewerking met het rode potlood van dr. De Vin hebben ondergaan. Zoals de meeste schrijvers in een streektaal heeft ook Jaokob moeite met het toepassen van een consequente spelling, dit is echter een altijd voorkomend probleem bij een geschreven weergave van een spreektaal. Ook hij heeft moeite met de toepassing van de gekapte en en met de lettercombi naties ao en oa. Voor de e-accent grave bij de weergave van de a-klank in bij voorbeeld ménsen, wèrenteg en zeggen gebruikt Jaokob aanvankelijk de dub bel aa. Voor de oa-klank in bijvoorbeeld het bijwoord ook geeft Jaokob de voorkeur aan de ö-klank. De uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden en telwoorden zoals rustig, vredig en dertig worden in de latere verhalen weergegeven met de uitgang eg. Het lidwoord een wordt beurtelings als een of 'n geschreven. Tegen het gebruik van deze spelling bestaat echter geen bezwaar, aangezien er geen vaststaande regels zijn voor het schrijven in een streektaal. Gaandeweg echter, worden de verschillen in de spelling steeds minder. Enerzijds geeft Jaokob de hedendaagse gebeurtenissen op een zeer kritische wijze weer, anderzijds gaan zijn gedachte terug in het verleden en beschrijft hij gebeurte nissen zijn jongensjaren. Hierna volgen een tiental willekeurig gekozen verhalen van de hand van Jaokob. De verhalen spreken voor zichzelf. een êêl geveugel Direct na de introductie door de hoofdredacteur lezen we een bijdrage van de beide heren. Jaokob stelt zich als volgt voor: Da's noe gek, maansen, ma soms krieg ik 't zö ma op m'n eupen, om papier in 'n penne te pakken, in 'n aordig stikje in ons dialect te schrieven. As tat noe in de bode kwam, clan konne jullie 't aolemale nog leze ök! Noe mok zaage, dat 't nie zö simpel is as je dienkt, om aol die raore klanken, die ier gebruukt worre, op papier te kriegen. 'k Weet nog wè, as ik as kind mit 'n koutje op zolder in bedde lag, dan kwam m'n moeder of omoe kieke in zei dan: ':Oe ist noe, melieven?" Jaap Hubregtse. (coll. familie Hubregtse.) 80

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1997 | | pagina 82