onmogelijk dat het origineel een omvang van bijvoorbeeld 60 bij 45 cm. zal heb
ben gehad. In de praktijk was het gebruikelijk dergelijke oorkonden goed te
bewaren en slechts zelden te raadplegen. Misschien is een andere oorzaak voor
de slechte staat ook te zoeken in de vochtige omgeving waarin het charter wel
licht was geborgen. Voor dagelijks gebruik werd het ontwerp of een afschrift
gebruikt, dat werd opgenomen in het privilegeboek of. zoals de Zeeuwse steden
in navolging van Vlaanderen, het noemden: voorbodenboekV
De tekst van de keur kennen we alleen in de vorm van afschriften waarvan de
oudste uit het eerste kwart van de 14de eeuw dateren en die onderling slechts in
beperkte mate van elkaar afwijken. De tekst van de oorkonde volgt hierna als bij
lage. Bovendien werd de tekst opgenomen in de oorkonde van 10 augustus 1327
waarbij graaf Willem III de keur opnieuw bevestigde. Echter, ook deze akte is
verloren gegaan en alleen in afschrift overgeleverd.
Hel eerste stadsrecht
In het begin van de akte uit 1248 wordt vermeld dat Willem II deze keur verleen
de vanwege de genegenheid en de trouw, die de Zierikzeeënaars dikwijls had
den getoond aan de graaf en aan diens voorvaders en vanwege de toekomstige
diensten. Belangrijk is de passage in de oorkonde waarin wordt vermeld dat de
Rooms-koning de vrijheid (zelfstandigheid) en de keur van Zierikzee wilde 'ver-
niewen encle versconen die wy ende onse voervaderen hem Icie burgers van
Zierikzee] hebben ghegheven ende mede ghevriet'. Met andere woorden: Willem
II vernieuwde de keur, die zijn voorvaders hadden verleend. Een ouder stads
recht is echter niet bewaard gebleven. Ten aanzien van de graaf, die deze oudste
keur verleende, dacht de Zierikzeese gemeentearchivaris P.D. de Vos aan graaf
Floris III (1157-1190). Hij deed dat vooral op basis van een passage uit de
Cronijeke van Zeelandt door Jan Reygersberch (1551): 'Bi dese Floris tijden wer
den Middelburch encle Zierinczee seer groeyende ende opcomende van volcke,
huysen, ende andere timmeraigen. Ende cregen sommige loyen oft kueren van
rechte boven andere plaetsen, want si in dien tijden die vermaerste ende princi-
paelste van Zeelandt waren claer die meeste heerlicheden ende tmeeste vole in
was'. W.S. linger en j.J. Westendorp Boerma sloten zich in hun artikelenreeks
over de Zeeuwse steden bij deze suggestie aan.15 Anderen daarentegen waagden
zich hier niet aan. Integendeel, er was terughoudendheid.
De studies van J.G. Kruisheer naar de Hollandse en Zeeuwse stadsrechten heb
ben belangrijke resultaten opgeleverd. Een van zijn belangrijkste conclusies was
dat, in tegenstelling tot wat voor de hand ligt, het niet de graaf was, die het ini
tiatief nam voor het verlenen van het stadsrecht. Dat waren de inwoners zelf."'
De Middelburgse keur werd in 1217 gegeven door de Vlaamse en Hollandse graven
en hun burggraven. De keur moet op een oudere teruggaan. Niet onmogelijk is dat
deze dateen uit de regeringsperiode van graaf Floris III (1157-1190). Daarbij zal ver
moedelijk aan het eind van diens regering moeten worden gedacht. Kruisheer toont
aan dat het de burgers van Middelburg of personen uit hun directe omgeving moe
ten zijn geweest, die de keur op schrift hebben gesteld. De Nederlandse tekst van
de Middelburgse keur diende als voorbeeld voor Weslkapelle en Domburg (1223).
Ook voor Zierikzee diende de Middelburgse keur als voorbeeld. Van de 62 arti
kelen is het grootste deel aan de Middelburgse stadskeur ontleend. Dat brengt de
conclusie met zich mee dat de keur van 1248 moet teruggaan op een oudere, die
echter eerst na 1217 kan zijn verleend. Omdat sprake is van de voorvaders van
26