enkele verbeteringen en aanvullingen: 'Sowie dat bin Middelburg draecht knijf, priem, turcoise colue, lombards mes of andre morwapene, hi sal den here betren X lb. ende der poort I lb.; sowie dat met desen wapen iemene wond, hi uerboerd de hand; sowie zo met desen wapen iemene [doled slaecl, hi verboerd dat hoefd, hen ne ware in ghemenen Stride; ende van sinen goede die daed doet, salt- men boeten vierschatte, ende dat dar bouen blijfd, dat sal wesen in des heren ghenaden, behouden sinen wiue de helt uan alden goede'. Vuurstolp ter afdekking van apen vuur bij Artikel 7 gaat ook over het verwonden van nacht opdat geen brand kon ontslaan, 14de iemand met een potte (pot) of bloke eeuw- (blok). Dit artikel werd echter niet overge nomen in de Middelburgse keur van 1254. De redactie van dit artikel moet derhalve van de Zierikzeeënaars afkomstig zijn. Ook het omgekeerde kwam voor. In de Middelburgse keur van 1217 komt een bepaling voor over de verdubbeling van alle boeten tijdens het verblijf van de graaf in Zeeland (artikel 46). Het is opmerkelijk dat deze bepaling in Zierikzee niet werd overgenomen. In artikel 2 werd een belangrijke regel vastgelegd. De poorters werden ten aan zien van de rechtspraak gelijkgesteld aan de edelen. De redactie luidde: 'Al dat poirteren ghesciet die horen te deser vryheit, te mesprise, te wonden ofte clooden, ghebieden wii te beteren en de te zoenene gheliic eenen edelen man van Zeeland.'*7 De artikelen 55 tot en met 61 zijn geheel nieuw en niet ontleend aan het Middelburgse voorbeeld. De artikelen 55 tot en met 59 hebben alle betrekking op brand en het voorzichtig omgaan met vuur. Zo wordt in artikel 57 vastgelegd dat indien bij brand drie schepenen last gaven om een huis af te breken en de eigenaar zich daartegen verzette de betrokkene een boete moest betalen van 10 pond aan de koning en 1 pond aan de stad. Wie niet goed op zijn vuur paste zodat er gevaar dre igcle, moest volgens artikel 59 de koning een boete betalen van 1 pond en de stad '10 schellingen. De tekst spreekt over: 'daer of en coemt helperoep'. We kunnen aannemen dat deze bepalingen vooral geïnspireerd zul len zijn door ervaringen, die Zierikzee had opgedaan. Niet onwaarschijnlijk is het dat een stadsbrand de directe aanleiding is geweest voor deze bepalingen, die vooral een preventief karakter hadden. Zelfs doodvonnissen waren mogelijk. In artikel 56 werd bepaald dat degene die 'mortbrant' (verraderlijke, nachtelijke brandstichting, ook om daarbij mensen te laten omkomen) pleegde, onthoofd zou worden. Het is onzeker of deze bepalingen reeds in de oudere keur hebben gestaan, of dat ze in 1248 voor het eerst werden toegevoegd. Datzelfde geldt ook voor de artikelen 60 en 61. Beide hebben betrekking op de bevoegdheden van de 'rechtere', waarmee de baljuw wordt bedoeld. Degene die de baljuw desgevraagd hulp weigerde, moest, mits drie schepenen het feit beves tigden, de koning 1 pond betalen en de stad 10 schellingen. Degene die de bal- 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1998 | | pagina 32