Voorraden op de kade ran de Oude Haren 'Collectie Gemeentearchief Schouwen- Duiveland) Hoge Molenstraat. Het werd eveneens door de steenhouwer gebruikt, waar schijnlijk als werk- en opslagplaats. Uit het testament van Neeltje van Eekelen - enkele weken voor haar dood opgemaakt blijkt dat dit huis haar eigendom is en dat zij het bewoont. Over het huis aan de Oude Haven horen we nu niets meer. Na Van Nooijens dood verkocht zijn weduwe de onbewerkte en bewerkte steen plus het steenhouwersgereedschap van haar man aan de jonge Martinis Fernabucq, die zich nog hetzelfde jaar als meestersteenhouwer vestigt. Zijn vader, de metselaarsbaas Isaek Fernabucq, stond borg voor zijn zoon. De nieuwe steenhouwer had, zover kon worden nagegaan, zijn opleiding niet bij Van Nooijen genoten. De taxatie van de winkel werd toevertrouwd aan Abraham van der Koog, steenhouwer te Dordrecht die een leeftijdgenoot van de overledene was. Het ging bij de overname van de zaak om een opvallend hoog bedrag: 558.11 dat is bijna 3.500. Ook dit wijst erop dat Van Nooijen een goed lopend bedrijf achterliet/ Van Nooijen als steenhouwer in het gilde In de rekeningen van het metselaarsgilde komen we de steenhouwer Van Nooijen voor het eerst in de afrekening van de jaren 1744-1746 tegen. Hij betaalt dan zijn 'vrijmeestergeld! en de kosten van twee leerjongens of knechts. In de meer dan dertig jaar dat Van Nooijen in Zierikzee als steenhouwer werkzaam was, is hij in de rekeningen van het gilde goed te volgen. Het waren kleine bedragen die de leden van de broederschap voor zichzelf en hun leerlingen aan het gilde afdroegen: voor een meester was dat per twee jaar 20 schellingen en voor een leerling 16 schellingen Vlaams. Vanaf 1764 zien we dat Van Nooijen extra bijdragen levert voor het in dienst hebben van' onvrij knegs en opperlie den'. Dit zijn werklieden van buiten Zierikzee die geen lid waren van het stede lijk gilde. Ook andere meesters betaalden incidenteel dergelijke extra bijdragen. Aanvankelijk zijn Van Nooijens extra betalingen laag. Allengs worden zij hoger 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1998 | | pagina 46