Toch zette al na verloop van enige tijd ook een tegengestelde ontwikkeling in. een proces van opheffen en samenvoegen dat zijn afronding heeft bereikt met de totstandkoming per 1 januari 1997 van de gemeente Schouwen-Duiveland. Aanwijzingen voor stagnatie stammen onder meer uit de 15de en het begin van de 16de eeuw. Uit wat schaarse berichten valt af te leiden dat de geringe toeloop naar enkele kerken, bedreigd als ze waren door het water, toen zorgwekkende vormen aannam. Dat gold in 1431 voor Kapelle op Duiveland en in 1436 voor Clauskinderen onder Burgh, terwijl ook de kerk van Simonskerke in het Schouwse Zuidland zich in 1530 in een weinig florissante positie bevond. Belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het nederzettingen patroon waren de eerste jaren van de Opstand tegen Spanje. Zóveel kerkgebouwen - ook op Schouwen en Duiveland in de jaren 1575-1576 tijdens het beleg van Zierikzee - liepen toen ernstige schade op, dat wederopbouw zeker niet in alle gevallen betaald kon worden. Met een besluit tot kerkherstel verleende het gewestelijk bestuur een belangrijke garantie voor het voortbestaan van het bijbehorende dorp. Daarentegen betekende uitblijvend herstel of afbraak van de kerkruïne meestal de doodsteek voor het dorp in kwestie. In het algemeen zullen de bewo ners zo'n dorp hebben verruild voor een woonplaats mét kerk. Schaalvergroting was het gevolg. Westenschouwen, (Oud-) Ellemeet, Looperskapelle, Brijdorpe, Duivendijke, Nieuwerkerke en Kapelle zijn voorbeelden van vroegere kerkdor pen die sindsdien zijn teruggevallen tot kerkloze gehuchten of minder. Dat daar bij zeker ook andere factoren (van bijvoorbeeld verkeersgeografische en econo mische aard) een rol hebben gespeeld, laten we in dit verband terzijde. De meeste van deze gehuchten gingen op in grotere kerkelijke gemeenten. In financieel ongunstige tijden ging dit de Zeeuwse Staten echter niet ver genoeg en stelden zij pogingen in het werk tot nog verdergaande concentratie. Eventuele uitbreiding van het aantal predikantsplaatsen (rond liet midden van de 18de eeuw op het platteland van Schouwen-Duiveland veertien in getal) mocht zo min mogelijk financiële consequenties hebben. Zo kregen de vier Duivelandse predi kanten in de jaren tachtig van de 17de eeuw de opdracht om bij toerbeurt de kerk van Sirjansland te bedienen of anders een deel van hun tractement in te leveren, opdat daarvan een aparte predikant voor dat dorp zou kunnen worden betaald.- In dezelfde tijd verzocht Renesse verlost te mogen worden van de com binatie met Noordwelle; dat dorp zou voortaan maar met Serooskerke moeten samenwerken op het kerkelijke erf. Het burgerlijk bestuur op het platteland speelde zich af binnen de kaders van de ambachtsheerlijkheden. Rond het midden van de 18de eeuw, na al enkele samenvoegingen, waren dat er op Schouwen-Duiveland 29 in getal.1 Zeker sinds hel' verlies van het kerkgebouw als 'centrale voorziening' - voordien zowel letter lijk als figuurlijk meestal 'midden in het dorp' gesitueerd - waren hun perspectie ven weinig rooskleurig. Bij de totstandkoming van de nieuwe bestuurlijke indeling vanaf 1795 - een inde ling die voor het eerst sprak van gemeenten' - zou de aanwezigheid van een kerkgebouw een doorslaggevende rol hebben gespeeld. Er zou toen namelijk zijn bepaald dat elke ambachtsheerlijkheid met een kerkdorp binnen de grenzen een zelfstandige gemeente werd. Bij afwezigheid van een kerk zou het ambacht met een ander worden samengevoegd lot één gemeente.- 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1998 | | pagina 60