derijen, terwijl Kerkwerve kon worden betiteld als een dorp, dat bovendien beschikte over (voor het bestuur?) bruikbare inwoners, die ontbraken in Nieuwerkerke en zeker in Rengerskerke. Het kwam in deze fase nog niet tot samenvoeging van Westenschouwen bij Burgh, hoewel die combinatie in een voorstel van dezelfde onder-prefect uit juli 1810 in één adem met de andere werd genoemd. In 1816, na het van kracht worden van de grondwet van 1815, telde Schouwen- Duiveland 18 gemeenten. Elf minder dan het vroegere aantal ambachtsheerlijkhe den, zeven minder dan het vroegere aantal communes.7 In de periode die volgde had samenvoeging slechts bij uitzondering plaats. Volgens Wilderom zou het krachtens het 'Reglement van bestuur ten platten lande van de Provincie Zeeland' van 1816 formeel niet mogelijk zijn de vastge stelde gemeenten op te heffen of samen te voegen.* Hoe dat zij, een nieuw, maar nagenoeg uniform reglement dat de indeling van 1816 bestendigde en dat in 1825 werd vastgesteld, kende die mogelijkheid nadrukkelijk wél: 'Twee, of meer Dorpen, kunnen bij besluit van den Koning worden vereenigd, of, vereenigd zijnde, van elkander worden gescheiden'. En in 1829 bepleitte het ministerie van binnenlandse zaken samenvoeging van gemeenten met minder dan 400 inwo ners. Provinciale Staten van Zeeland erkenden de zin van deze norm. In 1816 werd Westenschouwen gecombineerd met Burgh, en Sirjansland met Oosterland. Een voornemen tot combinatie was er in 1825 en betrof Renesse, Noordwelle en Serooskerke. De bezwaren daartegen van de kant van Renesse waren zowel toen als later in 1829 en 1853 bij soortgelijke plannen, identiek. Men zag onder andere bezwaren in de grote uitgestrektheid van een nieuwe gemeente, terwijl ook financiële argumenten een rol speelden. De geluiden die in 1825 en 1829 opklonken uit de gemeenteraad van Noordwelle waren niet alleen qua inhoud maar ook qua toonzetting bijna gelijk. Men oordeelde onder andere dat 'door het combineren van onderscheidene dorpen alle eerzucht en ijver wordt verdoofd en het zoo noodzakelijk als geoorloofd eigenbelang waar door dat van het algemeen wordt bevordert, geheel wordt tegengewerkt'. Het lijkt alsof in Serooskerke de weerstand tegen de geplande combinatie het kleinst was. De gemeenteraad sprak zich zowel in 1825 als in 1829 weliswaar tegen de voorstellen uit, maar bespeurde duidelijk de financiële voordelen van een eventueel samen gaan, gezien 'het groot aantal armoedige ingezetenen dezer gemeente'. Ook in andere gevallen bleef het bij plannen. Zo werd een provinciaal combina- tievoorstel uit 1829 door de regering niet overgenomen. Dat behelsde onder meer samenvoeging van Burgh met Haamstede. Het gemeentebestuur van Burgh signaleerde 'geene teekenen van wezentlyk bezwaar voor de ingezetenen', maar bepleitte wel een - vooral financieel - aparte administratie. Ook in 1829 opperden Gedeputeerde Staten het plan om Duivendijke samen te voegen met Eikerzee en Ellemeet. De gemeenteraad van Duivendijke zag bezwaren. Duivendijke was al een optelsom van gehuchten of buurten en zou veel te uitgestrekt worden. Combinatie zou zeker voor Duivendijke zelf, voor Brijdorpe en voor Klaaskinderkerke lastig zijn. Geconstateerd werd 'dat ook de communicatie in den winter naar de ter vereeniging voorgestelde gemeenten uiterst bezwarend is, in welke voor het grootste gedeelte met kleine schuitjes moet geschieden'. De bezwaren gehoord hebbend, opperde de districts-commissaris vervolgens een samengaan met Brouwershaven. Die combinatie viel in nog slechtere aarde en 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1998 | | pagina 62