leverde vooral bezwaren op 'voor die van het grootste gedeelte van Duivendijke
't welk tot aan het Moriaanshoofd en dus bijna twee uren van Brouwershaven
grenst, alsmede voor die van Loopers Capelle, grenzende aan Scharendijke, en
voor die van Brijdorpe'. De Duivendijkse raad oordeelde dat de grote uitgestrekt
heid van de eigen gemeente deze ongeschikt maakte 'om met. eene andere veree-
nigd te kunnen worden'. Maar als het dan beslist moest, ging men nog liever met
Eikerzee en Ellemeet samen. Ook die gemeenten waren, in 1846, voorwerp van
een fusieplan. En ook daar leefden bezwaren.
Later, in 1848, verlangde op zijn beurt het ministerie van binnenlandse zaken
onder aanvoering van minister J.M. de Kempenaer van de provincie voorstellen
tot 'groote gemeente-vereenigingen, gelijk die in Friesland, onder den naam van
Grittenijen bestaan'. Nu was het het provinciebestuur dat zich verzette. Het con
stateerde na een oriënterend onderzoek dat nergens 'tusschen gemeenten eene
eenstemmige, wederkeerige gezindheid voor zoodanige zamenvoeging' bestond.
Men zag in Middelburg weliswaar enige voordelen van vooral bestuurlijke aard,
maar daartegenover stonden veel meer - vooral financiële - nadelen. Grotere plat
telandsgemeenten vereisten capabele en fulltime burgemeesters en secretarissen,
en die vereisten op hun beurt 'toereikende jaarwedden'. En dat is meer dan de
'uiterst karige bezoldigingen, bedragende gemiddeld in dit gewest, voor de
Burgemeesters f80,00 en voor de Secretarissen f'146,00 's jaars'. Maar dat kunnen
de gemeenten niet opbrengen.
Schaalvergroting onder invloed van de gemeentewei van 1851
De invloed van Thorbecke
Van bijzonder belang was
Thorbecke's gemeentewet van
1851, een wet die het bijna ander
halve eeuw heeft uitgehouden,
namelijk tot 1, januari 1994. Ze was
een uitvloeisel van de nieuwe
grondwet van 1848 die onder meer
de invloed van de ambachtsheren
op het plaatselijk bestuur voorgoed
beëindigde. De gemeentewet maak
te een einde aan het eeuwenlange
onderscheid tussen stad en platte
land én ze bood. nadrukkelijk de
mogelijkheid gemeenten samen te
voegen. Voordien werd dat gere
geld via een Koninklijk Besluit, nu
dus per wet. Want de gemeente
bestond in de opvatting van
Thorbecke volgens het voorschrift
van de grondwet: ze 'leeft in de
Staat door de wil van de wetgever
en door de wil van cle wetgever zal
[ze] sterven'. Al bij de behandeling
61
mv Joban Rudolf Thorbecke, minister van binnen
landse zaken (1849-1853, 1862-1866 en 1871-1872
litho door Adrien Canelle).