meester Isebree Moens achtte de commissaris des konings het op voorhand geen enkel bezwaar dat deze niet in een van deze gemeen ten. maar in Zierikzee woonde. Een deel van het jaar was hij dich ter in de buurt, namelijk op zijn buitenplaats onder Brouwers haven. Ook J. Moolenburgh mocht als burgemeester van Dreischor in Noordgouwe (blijven) wonen. In meer dan een geval was de bur gemeestersbenoeming een kwestie van: bij gebrek aan beter. Zo werd voor de gemeente Ooster- en Sirjansland in 1853 T. Brouwer geroepen, alhoewel de commissa ris des konings van oordeel was dat deze niet 'onder de meest geschikte burgemeesters kan worden gerangschikt'; maar, een betere was er nu eenmaal niet voorhanden! Het overlijden van Brouwer in hetzelfde jaar effende de weg voor een nieuwe burgemeester, A. van der Have uit Ouwerkerk. De commissaris ging hiermee overigens in tegen het advies van oud-districtscommissaris jhr. W.D. de Jonge, die als enige geschikt achtte de Oosterlandse wethouder M. de Weeze. Verder kwam naar zijn oordeel niemand in aanmerking, en 'zeer zeker niet den secretaris E.E. Schutter, dien voor dom en onbeschoft bekend staat en in het geheel niet gezien of bemind is'. Maar door tussenkomst van burgemeester J. van der Have van Ouwerkerk werd het uiteindelijk diens zoon A. van der Have, een kandidaat afgeraden door De Jonge." Geld was al even dun gezaaid als kwaliteit. Daarom kon de geringe jaarwedde van de burgemeester voor hém een reden zijn om uit te zien naar een combina tie van functies. Voor de gemeentesecretaris gold hetzelfde.1- Ook dit was trou wens, zoals we al eerder zagen, een oud probleem. In 1810 herinnerde onder prefect Samuel Boeye aan de wet van 12 september 1791 die voorschreef dat de maires ter plaatse woonden. Niettemin moest hij in 1810, bezig met het opstellen van een candidatenlijst, constateren dat dat lang niet altijd het geval was, zelfs niet bij maires over twee of drie mairies. Zo werd voor de gemeente Ouwerkerk in 1852 goedgevonden dat burgemeester J. van der Have ook secretaris werd en in hetzelfde jaar burgemeester C. van der Stolpe ook secretaris van Bruinisse werd. Het 'Reglement op het bestuur ten Platten Lande' van 1825 kende ook deze mogelijkheid. Om bijzondere reden kon een secretaris twee of meer dicht bijeen gelegen gemeenten bedienen, maar dan moest hij wel in een ervan wonen. Deze combinatie was misschien niet zo voor de hand liggend, maar zowel in theorie als in praktijk, zij het na ont heffing, mogelijk.1' Zoals we al bemerkten bij de samenvoegingsplannen met betrekking tot Ellemeet, leidden dergelijke combinaties niet zelden tot problemen. Aan de andere kant moet: ook vermeld worden de modern aandoende samenwerking die enkele De gemeente Zonnemaire anno 1865 Kuyper. Cemeente-allas) 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1998 | | pagina 70