Zowel in de Zierikzeesche Nieuwsbode als in 'De Feestende Poorter' verschijnen
de dichterlijke mijmeringen van de op 19 juni 1896 te Zierikzee geboren dokters-
zoon werktuigbouwkundig ingenieur Gerrit van der Hoeven.
849 ZIERIKZEE 1949
Uit Zierikzee ben ik afkomstig
de stad geboren uit de zee,
haar geest, gelouterd als geen and're,
gaf zij mij - in mijn jeugd reeds - mee.
Gemist heb ik in later leven
de sfeer dier oude grijze stad
van poorten, torens, wallen, havens,
Waar men de tijd in eeuwen mat,
der stad, die meer dan duizend jaren
als wachter aan de Schelde lag
en die reeds in de Middeleeuwen
de kentering der tijden zag.
Nu ga ik terug na vele jaren,
en vele anderen gaan als ik
nog eenmaal dwalen door haar straten
ivaar eeuwig gaat voor ogenblik
Vreemd zal het zijn, zo lang geleden
ben ik daar eenmaal jong geweest,
waar ik ook zwierf, door vele landen,
steeds stond haar beeld mij voor de geest.
Op alle bruggen zal ik stilstaan
De gevels van de oude huizen
spreken voor mij een eigen taal
van lief en leed uit verre tijden
Waarschijnlijk voor de laatste maal
zal ik in de woning binnen treden
die mij herinnert aan weleer.
Nog eenmaal rondgaan door de
kamers
die gingen, keei-den nimmer weer.
En als de avond dan zal dalen
en gouden licht de stad omstraalt
zal ik mij niet meer eenzaam weten
daar zij als kind mij binnenhaalt.
Dan neemt mijn pelgrimstocht een
einde
de wind steekt op en fluistert zacht
de oude namen uit 't verleden,
de zee ruist in de zomernacht.
Het noodlot der verzonken steden,
wier klokken klinken als van ver
doet mij dan zwijgend afscheid nemen
van al wat bleef als jaren her,
doch d'oude wapenspreuk der
Zeeuwen
en denken aan wat eenmaal was laat mij vertouwend henen gaan,
het spel van wind en water volgend, de zekerheid wordt toch hei-boren
herinneringen is broos als glas. dat Zierikzee zal voortbestaan.
Tot slot de aandacht voor een gedicht van ir. Aat van Stalen gevat in een fraaie,
door Piet Bulthuis geïllustreerde, omslag. Het comité ontving het gedicht door
tussenkomst van mevrouw D. van der Molen-Van Stalen
De lengte van het gedicht laat een integrale weergave niet toe.
109