Aan Zierikzee bij haar 1100-iaris bestaan. 849 -1949 DE STAD De mensen sterven snel, maar ook de steden Leven niet eeuwiglijk. Ziet, in het ver verleden heb ik geschouwd hoe gij verwekt werd en geboren, hoe g'in Uw jeugd zo eenzaam en verloren onder den wijden hemel met de grijze wolken lag. Vergun mij daarom, Stad, dat ik op dezen dag U toespreek. In het verdere van het gedicht bezingt de dichter het ontstaan van de Schouwse grond; de stichter, de omwalling, en de groei van de stad; de bouwmeesters Keldermans en de toekomst van de stad. Hij beëindigt zijn gedicht als volgt: Stad, als ik morgen weer van hier zal gaan. zal ik U schouwen van de dijk van Schouwen als dreeft gij op de waat'ren. Ziet! blauw is ginds het Scheld, mijn kind, een tint als stroomde 't zo den hemel uit. Waar, wachtend op den westenwind de wolken ank'ren, vast vertuid. Boven de huizen rijst den Dikken Toren. Ik dank U, stad, voor wat gij hebt gegeven. Ook steden sterven, maar de Stad blijft leven De volledige teksten van alle gedichten zijn evenals de teksten van de in zendingen voor de uitgeschreven wedstrijd tot het schrijven van een algemeen feestlied zijn in het archief van het Comité Eeuwfeest Stad Zierikzee 1948 - 1950 bewaard gebleven en zeker de moeite van het lezen waard. 110

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1999 | | pagina 112