men water putte, daer vant sij 't voorseijde Marienbeeld. (Griet Albert Gysen was
geboren in de Duijst anno 1395 ende storff anno 1493, oudt 98 jaren). Sij brack
dat ijs ende buijchde oodmoedelick haer knijen ende nam dat beeld met alder
oodtmoedichheyd wtten lopenden water ende brachtet thuijs, daer hem van ver
wonderden alle die daer omtrent ivoonden. Ende sij settent in huijs op een tresoir
en ontstack een keersse, die sjy daervoor sette brandende, die wel drije mael langer
brande alse gedaen soude hebben.
Dit vertelde sij haer biechtvader, die seijde dat sij het beeld t'sijnen huijse soude
brengen, gelijck sij dede op Kersavont, in welcken huijse oock des selven nachts
ende des anderen daechs merckelicke mirakelen geschied sijn. De biechtvader was
genoempt broeder Jan van Schoonhoven, Carmelijt. Deese biechtvader dit aen-
merckende, nam dit beelde met eerwaerdicheijd ende brachtet oodmoedelick in
ons L. Vrouwen kercke op St Stevens dach, op een Saterdach daer van naebij en
van verre veel personen in pelgrimagie sijn gecomen ende veel mirakelen
geschiedt.
In het voors. jare 1444 quam eene Geertgen Arents van der Nijkercken tot
Amersfoort in den convente van St. Agnieten om suster te worden ende blijven.
Ende doe sij onderweegen was, dacht sij, wat sij doen soude met dat cleijn simpel
beeldeken van ons L. Vrouwe, 'twelck sij hadde onder haar andere cleinitten, die
sij met haer bracht. Ende doe sij bij de Camperpoort quam, dacht zij, dattet
schande was, dat sij sodanich beeldeken in 't clooster soude bringen ende
d'sustem laten sijen. Ende met onbedachtigheijdt werp sij 'tselve beeldeken in de
waterbeeck, daer het corts daer nae in gevonden worde.
Want doen sij hoorde d'veele groote mirakelen, die in ons L. Vrouwen ofte St.
Joosten capel geschieden door een sodanigen beelde, die van sulcken forme ende
maecksel was ende in de voors. stede gevonden, soo plach sij dat oodmoedelick te
belijen, dattet 'tselve beelde was, 'twelck sij soo onberadelick ende onwijselick in 't
water geworpen hadde. In den jare 1445 openbaerde ons L. Vrouwe aen suster
Geertruyd Willems, oude procuratrix van d'voors. convente, als dat tot haerder
eere, vermits veel pelgromsgiften, offerhande ende devotien, men een hoogen
schoonen toom soude timmeren
Amersfoort moet direct geheel in de ban zijn geraakt van deze wonderbaarlijke
vondst en het is boeiend om aan hand van de bewaard gebleven schriftelijke
bronnen na te gaan wat er zich alzo heeft afgespeeld. Ottie Thiers heeft hierover
in Bedevaart en kerkeraad, De Amersfoortse vrouwevaart van 1444 tot 1720 uit
voerig gepubliceerd. Nog geen anderhalf jaar na de vondst van het beeldje, in
1446 vinden we een processie vermeld. De hele stad nam daaraan deel, maar
ook bezoekers aan de jaarmarkt en kermis, die gelijktijdig plaats vonden.
Iedereen had recht op vrijgeleide; alleen notoire vijanden van stad en land en cri
minelen werd de toegang geweigerd. De schuttersgilden vervulden in de proces
sies waaraan zij in vol ornaat deelnamen een belangrijke rol. Dat er al spoedig
sprake is van in lood-tin gegoten insignes moge blijken uit de bepaling van de
raad in 1452 dat voor de verkoop van pelgrimstekens de toestemming nodig was
van de kerkmeesters van de plaatselijke Sint- Joriskerk. Pelgrims zullen het gehe
le jaar door naar Amersfoort zijn gekomen en om te voorzien in huisvesting werd
in 1460 een huis achter de H. Geestkapel bij de Vismarkt ingericht om onderdak
te bieden, als: wandel-huys alwaer van oudts die pelgroms en arme passan
ten logieerden een nacht, slapende op bedden, onder lakens en deeckens.
10