In de acta van 1 januari 1797, als er na de scheiding van kerk en staat voor de
eerste keer door de mannelijke belijdende leden gekozen mag worden, staat dat
er heel bevoogdend zo: "In het te zamen stellen der Nominatid.de; voordracht),
daar op alleen, naar hunne beste kennis te zullen stellen, de deftigste, en zo het
hun toeschijnt, de nuttigste Persoonen voor de Gemeinte". De kerkenraad repre
senteert het plaatselijke kerkelijke gezag. In Oosterland bestaat het bestuur van
de Gereformeerde Kerk - de kerkenraad - uit vier ouderlingen en twee diakenen.
De ouderlingen houden toezicht op leven en leer van de lidmaten, ze bemoedi
gen en vermanen. De diakenen zijn belast met de zorg voor de minst bedeelden
in de gemeente. Deze ambtsdragers komen uit dezelfde categorie notabelen als
die van 'de Wet'. De predikant is presesf voorzitter) èn scriba (secretaris) van de
kerkenraad. Hij heeft de status van ouderling met als bijzondere opdracht het
preken en het bedienen van de sacramenten. Hij is 'de (be-)dienaar des Woords',
'de herder en leraar'. Door zijn opleiding is hij intellectueel meestal de meerdere
van de overige kerkenraadsleden. Door zijn dubbelfunctie in de kerkenraad is hij
bovendien machtig. Hij is de kerkelijke autoriteit en daardoor in kerkenraad en
dorpsgemeenschap een zeer invloedrijk en notabel persoon waar men niet
omheen kan. Hij zet de toon. Meestal volgt de kerkenraad de koers van hun pre
dikant, zeker als die lang in de gemeente staat zoals Ds. Van Cleeff, met 42 jaar.
Tussen de plaatselijke kerkenraad en het lokale burgerlijke gezag bestaat een
band vanwege de landelijke bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk.
Het beroepen van een predikant, het nomineren en verkiezen van de kerken
raadsleden, het benoemen van de koster/schoolmeester/voorzanger in de kerk is
de zaak van de kerkenraad, versterkt met de stem van de Ambachtsheer van
Oosterland, dan wel zijn stadhouder en die van de baljuw of een van de schepe
nen afgevaardigd namens 'de Wet'. De zo met de twee buitenstaanders versterkte
kerkenraad, nu Collegium Qualificatum geheten, 'vermaakt' de kerkenraad,
d.w.z. brengt die weer op sterkte, na het jaarlijkse aftreden van twee ouderlingen
en een diaken. De kandidaten moeten wel voor alle partijen aanvaardbaar zijn.
Kerk en Overheid houden op deze wijze toezicht op het gedrag van de kerkgan
ger/burger. Met de import van de Franse Revolutie komt ook de scheiding van
Kerk en Staat. Het Collegium Qualificatum verdwijnt al in 1796. Daarmee neemt
de vermenging van de invloed van kerkelijke en burgerlijke overheden voorlopig
een einde.
Tot de taak van de diakonie behoort de zorg voor de (eigen) armen in materieel
en sociaal opzicht, in samenwerking met de lokale burgerlijke overheid. Die zorg
kan bestaan uit het uitkeren van een weekgeld aan weduwen, hulp aan wezen
en huisvesting van onvermogenden in het Gasthuis, (een gift van de
Ambachtsvrouwe Susanna Maria Lonque bij haar dood in 1752 aan de diakonie).
Ook het benoemen van een vroedvrouw of het betalen van de kosten van onder
wijs aan 'arme kinderen '(wezen zonder vermogend en kinderen van 'minvermo
gende ouders' komt voor rekening van de diakonie. Dit alles in samenwerking
met de 'armmeester' van het burgerlijk bestuur.
Verder de zorg voor de 'verre naaste'. In de acta van de Classis van Schouwen-
Duiveland van voor 1700 is al te vinden dat de kerken geldelijke hulp bieden aan
de kerk van Gulick in het hertogdom Gelre. In 1762 doet de Classis een beroep
op de kerkenraden om financiële steun aan de door oorlog geteisterde kerkelijke
gemeente van de stad Cleve, ook in Gelre. Met toestemming van de baljuw orga
niseert de kerkenraad, samen met de schepenen van Oosterland een modem
34