Weltevreden bekende echter niet en riep God tot zijn getuige aan, dat hij het niet gedaan had. Opnieuw drong Cau aan, maar Weltevreden, die zich opnieuw opwond, verklaarde dat zijn geweten net zo rein was als dat van de rechtbank president. Opnieuw riep hij God tot zijn getuige aan. De president: 'Dat is niet noodig'. Nadat de overige rechters en de officier van justitie nog enkele vragen hadden gesteld, werd de zitting opnieuw geschorst. 's Middags volgde het uitvoerige relaas van de officier van justitie. Hij wees op het feit dat de poging tot brand zorgvuldig was voorbereid en dat er levensge vaar was te duchten voor de kinderen van Stoel, die sliepen tegen de muur van het evangelisatielokaal. In Den Helder, waar Weltevreden had gewoond, was indertijd op dezelfde wijze door middel van wekkers brand gesticht. Als de opzet van Weltevreden was gelukt, had hij 13.400 gulden gekregen aan verzekerings gelden. Met de evangelisatie ging het niet goed, zodat Weltevreden zich op die wijze van de hele zaak kon ontdoen. Evenals de president legde mr. Hofstede de vinger bij Weltevredens houding als evangelist en haalde er zaken bij, die geen relatie hadden met de brandstichting. 'Zijn godsdienstwaanzin was ergerlijk. Overigens nam hij er een goed leven van. Honderden guldens haalde hij uit het geheele land op. Alles wat hij collecteerde, kwam in zijn zak terecht. Zijn misdrijf heeft met het geloof niets te maken'. Op grond van de ten laste legging eiste de officier acht jaar gevangenisstraf. Het woord was aan de verdediger, mr. Fokker. Hij bekende aanvankelijk ook van mening te zijn geweest dat Weltevreden de dader moest zijn. Ook de openbare mening had hem veroordeeld. Weltevreden had weinig vrienden en men was hem vijandig gezind. Fokker was echter van mening veranderd. Een ander moest het hebben gedaan. De bewijsvoering berustte op het kopen van de wekkers. Echter alleen De Vries had Weltevreden als koper herkend. Geen van de anderen had dat bevestigd, met uitzondering van Den Boer. Zijn verklaring week echter af van de anderen. Fokker noemde drie punten. Ten aanzien van het afgeven van Weltevredens naam en adres merkte hij op dat men wel een uilskuiken moest wezen om, als men zulke plannen had, dit schriftelijk achter te laten. Het afsche ren van de snor is geen bewijs, want getuige Ringelberg had verklaard dat hij dat meermalen had gedaan bij Weltevreden. Vervolgens ging mr. Fokker uitvoerig in op de mogelijkheden dat het een ander kon zijn geweest. Diens doel was niet zo zeer om brand te stichten, maar wel om Weltevreden te treffen. Weltevredens financiële positie was niet ongunstig zoals men probeerde aan te tonen. Grote nadruk legde de verdediger bij het feit dat de wekkers niet opgewonden waren. Als die niet opgewonden waren, konden ook de lampjes niet omver worden getrokken. De brand in het evangelisatiegebouw kon niet door de wekkers zijn ontstaan, want die waren nog niet afgelopen. Fokker meende dat er voldoende argumenten waren voor de onschuld van Weltevreden. Weltevreden had de eed afgelegd en gezworen: 'Zo helpe mij God almachtig; ik ben onschuldig'. 'Een man, die evangelist is, en dien eed doet, moet onschuldig zijn'. Na re- en dupliek was het woord aan Arie Weltevreden. Hij verklaarde dat hij al ruim een half jaar het slachtoffer was van een rechterlijke dwaling. Op grond daarvan eiste hij zijn onmiddellijke invrijheidstelling. Daarop schorste de presi dent de zitting zodat de rechtbank zijn verzoek kon overwegen. Na terugkeer in de gerechtszaal werd medegedeeld dat de rechtbank geen termen kan kunnen vinden om te voldoen aan het verzoek van Weltevreden. 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1999 | | pagina 87