Het vonnis Op 14 maart deed de arrondissements rechtbank uitspraak. De rechters gin gen ervan uit dat Weltevreden de lampjes en wekkers zelf had geplaatst. Op een deel van de beschuldiging ging de rechtbank niet in. Naar hun mening was er geen levensgevaar te duchten voor de buren. Hoewel het er sterk op leek dat de plannen werden beraamd om zich wederrechtelijk te bevoorde len ten nadele van de verzekerings maatschappij, achtte de rechtbank dit toch niet overtuigend bewezen. Ten aanzien van de strafmaat nam de recht bank in aanmerking de ernstige gevol gen, die de brand gehad kon hebben en verder onder meer het beroep van Weltevreden, dat hem had moeten terughouden van dit misdrijf. Aan de andere kant werd in mindering gebracht het feit dat de brand slechts een geringe omvang had gehad. Bovendien was Weltevreden nog nooit eerder veroordeeld. Daarom luidde het vonnis van de rechtbank: vier jaar gevangenisstraf. De tijd van het voorar rest werd niet in mindering gebracht omdat die was veroorzaakt door zijn ontkenning van het misdrijf. Mr. A.J. F. Fokker, 1857-1929 (Collectie Onmiddellijk na de uitspraak tekende GemeentearchiefSchouwen-Duiveland). mr. Fokker beroep aan. De volgende dag maakte de officier van justitie bekend, dat hij eveneens in beroep ging tegen het vonnis. Op 15 en 16 mei werd de zaak behandeld door het gerechtshof in Den Haag. Als verdediger trad op mr. F. Wolfson. Hij probeerde aan te tonen dat Weltevreden op de 10de augustus 1901, om half zes niet in de winkel te Rotterdam was geweest. Nog om 16.22 uur was hij in het station te Utrecht gezien en om 18.00 uur aan het station van de tram naar Oud-Beijerland. De beide winkelbedienden De Vries en Den Boer herhaal den hun belastende verklaringen over de aankoop van de wekkers door Welte vreden. Bovendien zei Den Boer dat hij de indruk had gekregen dat Weltevre dens familieleden hem wilden omkopen om andere verklaringen af te leggen. Weltevreden was ook op de boot herkend, met een pak. Op zijn beurt beschul digde Weltevreden de vrouw van Stoel van de brandstichting. De advocaat-gene raal Reitsma meende dat Weltevreden ten onrechte beweerde, dat er een kom- plot tegen hem was gesmeed. Reitsma omschreef Weltevreden als 'een misdadiger, die onder het mom van evangeliedienaar een baatzuchtig en schijn heilig bedrieger' was. De verdediger, mr. Wolfson, daarentegen hield vol dat hier sprake was van een samenzwering. Bovendien meende hij dat het bewijs niet was geleverd dat Weltevreden de wekkers had gekocht. Tegen over de scherpe 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1999 | | pagina 88