we, Quirina Cecilia Verheije. Het was de uitdrukkelijke wens van Charles Lonque
dat de heerlijkheden zouden overgaan op de nakomelingen van zijn dochters of
op hun oudste afstammeling. Zou er nog een zoon geboren worden, dan zou hij
de heerlijkheden erven. Die wens werd echter niet vervuld.
Nog tijdens het leven van Quirina Cecilia Verheije sloot Susanna Maria Lonque op
20 en 21 januari 1731 twee overeenkomsten met haar zwager mr. Anthoni
Ockersse en zuster Johanna Jacoba Lonque. Susanna Maria bepaalde daarin dat
Oosterland zou overgaan op de oudste erfgenaam en dat dit bezit niet aan ande
ren dan aan rechtstreekse nazaten mocht vererven. Ockersse verplichtte zich om
na het overlijden van zijn schoonmoeder Sirjanslancl aan Susanna Maria over te
dragen. Voor het afstand doen van alle rechten zou Ockersse 26.000 gulden ont
vangen in de vorm van obligaties. Daar stond tegenover dat indien Susanna
Maria zonder nakomelingen kwam te overlijden beide heerlijkheden zouden ver
erven op Johanna Jacoba Lonque. Nog in hetzelfde jaar kreeg deze overeen
komst zijn beslag door het overlijden van Quirina Cecilia Verheije in mei 1731 en
de daarop volgende verdeling van haar boedel.
Susanna Maria breidde het grondbezit nog verder uit. In 1732 kon ze het reste
rende 1/12 deel in de korenmolen van Oosterland aankopen. Zes jaar later kocht
ze de herberg waarin het gerecht vergaderde. Twee jaar later, in 1740, liet ze op
de plaats van het oude pand een nieuwe herberg met daarop een torentje bou
wen. Deze in 1970 afgebroken herberg deed tevens dienst deed als dorpshuis
voor de vergaderingen van het dorps- en het polderbestuur. In Oosterland had ze
ook een huis en een schuur in bezit, beiden in de nabijheid van de kerk.
Bovendien kocht ze in deze en de daarop volgende jaren percelen grond aan.
Tot haar Oosterlandse bezittingen behoorde bovendien een boerderij.
Evenals haar vader trad Susanna Maria ook op als financier. Dat gold voor de
dorpsbesturen van Oosterland en Sirjanslancl, maar de bevolking deed evenmin
een tevergeefs beroep op haar om geld te lenen. Zo werd in 1744 wagenmaker
Adriaan Haringman geholpen. Ook personen buiten Oosterland werden op
soortgelijke wijze voorzien van geld. Kort voor haar overlijden verstrekte ze aan
schoolmeester Cornelis Vijverberg een lening van 700 gulden. Een ander voor
beeld is landbouwer Jacob Jumelet, die een lening van 2600 gulden kreeg.
De toekomst van de heerlijkheden
Geen andere zaak heeft Susanna Maria meer zorgen gebaard als de toekomst c an
haar heerlijkheden. Daarbij speelde de vrees dat haar zwager Ockersse de heer
lijkheden niet zou nalaten aan zijn dochters of misschien nog erger, ze van de
hand zou doen, de belangrijkste rol. De overeenkomst van 1731 sloot dit niet
voldoende uit. Susanna Maria wilde ervoor zorgen dat de wens van haar vader
om Ooster- en Sirjanslancl te laten vererven op de rechtstreekse nazaten geëer
biedigd zou worden. Voor allerlei zaken moest de ambachtsvrouwe zich laten
vertegenwoordigen omdat in de daarvoor in aanmerking komende gevallen
alleen een man optrad. Het lag voor de hand dat ze dit door haar zwager liet
doen. Deze omstandigheid werd een andere belangrijke voedingsbron voor de
wrijving tussen Ockersse en zijn schoonzuster. Trouwens, de onenigheid dateer
de al uit de tijd toen moeder Quirina Cecilia Verheije nog leefde. Allerlei zakelijke
kwesties, onder meer over de erfenis van moeder, speelden daarin mee. Het
bleek ook niet mogelijk een open gesprek met elkaar aan te gaan. Pressie op
haar zuster in 1734 om haar man over te halen tot inwilliging van haar wensen,
45