WILLEM CANNENBURG (1754-1830)
Een creatief en succesvol zeehandelaar
door I.C. van der Male
Even terugblikken naar 1777
Willem Cannenburg zou, zoals later zou blijken, een succesvol zakenman zijn. Hij
was gedoopt in Maastricht op 3 november 1754 als zoon van Gerardus
Cannenburg en Neeltje de Wolff. Als jongeman, komende van Maastricht, vestig
de hij zich in 1776 in Zierikzee en werd in het poortersboek ingeschreven op ló
juni 1777.
Na deze wat droge opsomming van feiten kun je jezelf onwillekeurig afvragen
wat Cannenburg heeft bewogen zich, als jongeman van slechts 23 jaar, in de cen
trumplaats van een hoofdzakelijk agrarisch eiland te vestigen. Zierikzee was bij
lange na niet meer het internationaal handelscentrum dat het was in de late
Middeleeuwen. Sinds die tijd was er veel veranderd. Door factoren buiten haar
toedoen, van zowel geografische als politieke aard, kalfde haar internationale
handelspositie langzaam af. Wat overbleef was in feite een krampachtig gevecht
om de koopvaart en zeevisserij gaande te houden. Tot 1750 was men hierin met
veel pijn en moeite redelijk succesvol.
Hoewel de Nederlandse handel gedurende de gehele achttiende eeuw in
omvang vrij constant was, bleef zij ten opzichte van de rest van Europa achter.
Doordat veel Europese landen zelf hun goederen gingen verschepen, moesten
de Nederlanders grote gedeelten van de markten, die zij voorheen beheerst en
bediend hadden, prijsgeven. Zo ontworstelden de buitenlandse leveranciers en
afnemers zich aan de universele Hollandse stapelmarkt en werden zelf protec-
tionistischer. Ook beleefden deze landen een groei in inwonertal, wat zich ver
taalde in een handelstoename, Doordat ons land zelf niet meegroeide, werd men
door het buitenland overvleugeld.
De Noordzeevisserij werd vanouds voor de Nederlandse economie als een
pijler van welvaart beschouwd. In de zeventiende eeuw, toen de visserij op haar
hoogtepunt was, waren in ons land 500 haringbuizen in de vaart en de
gezamenlijke rederijen hadden 6.000 tot 7.000 man in dienst. Maar concurrentie
en beschermende markten eisten ook hier hun tol. Zweedse, Schotse en Ierse
vissers wierpen zich krachtig in de strijd. Met het oprichten in 1750-1752 van de
Free British Fishery trad ook hier het begin van het einde in voor de Nederlandse
alleenheerschappij van de haringvangst. Rond 1750 was de vloot dan ook tot de
helft gereduceerd.
Tegen deze summier beschreven Nederlandse achtergrond, ging het Zierikzee
aan het begin van de achttiende eeuw, niet slecht. Als we ons tot de Zierikzeese
maritieme zaken beperken, stellen we vast dat in 1711 de Zierikzeese vissersvloot
nog 80 schepen telde. Dit was ten opzichte van 1640 geen achteruitgang. In het
verdere verloop van de achttiende eeuw verminderde de vissersvloot echter
geleidelijk. In 1740 telde men nog 50 zeilen en tien jaar later was het aantal tot
30 visschepen geslonken. De Zierikzeese handelsvloot telde in 1747 nog 97 sche
pen. Met deze schepen werd op Frankrijk gevaren om wijn, brandewijn, siroop,
azijn en zout te halen. Voorts naar Spanje en Portugal om zout, vijgen, noten,
65