waren vooral de opleiders van de onderwijzers, onder wie de toenmaals zeer
bekende
M.J. Koenen2; ja, die zijn naam geleend heeft aan het nog bestaande woorden
boek. Anderzijds droegen zijn opvattingen over taal en taalonderwijs zeker even
veel tot de opwinding bij. Zijn uitgangspunt Taal is klank stond haaks op de toen
geldende opvatting (Taal is geschreven tekst).
Waarom maakt de verschijning van dat Pleidooi nu 1893 tot een gedenkwaardig
jaar voor het moedertaalonderwijs? Omdat dat Pleidooi - hoe heftig bestreden
ook en hoe weinig waarschijnlijk in de praktijk gebracht - al meer dan 100 jaar
als legitimerende tekst wordt gebruikt in discussies over 'goed' moedertaalonder
wijs. Zonder daarop in déze bijdrage en déze context hier nader in te gaan, stel
ik vast dat daarmee het Pleidooi een intrigerende tekst is en Van den Bosch een
intrigerende man. En daaruit volgt natuurlijk ook dat zijn Zierikzeese jaren van
groot belang zijn: daar ontstaat het Pleidooidaar begint de receptiegeschiedenis
ervan. Daar ligt de kiem van het antwoord op de vragen: Hoe is die tekst ont
staan? En: Hoe hebben al die latere denkers over moedertaalonderwijs die tekst
gelezen en geïnterpreteerd? Wat hebben ze ervan verwerkt in hun eigen publica
ties? Ook op deze vragen ga ik hier overigens niet in.
Niet zolang geleden stuitte ik niet helemaal toevallig op een corpus van zo'n 250
brieven en briefkaarten in de Provinciale Bibliotheek van Friesland (PB Friesland
Hs. F.B.H.-Br.): allemaal schrijfsels van Van den Bosch (ruwweg tussen 1887 en
1921 geschreven) aan zijn Friese vriend en leeftijdgenoot Foeke Buitenrust
Hettema (1862-1922; zie Noot 1), eveneens leraar Nederlands, maar dan aan het
gymnasium te Zwolle, geboortestad van Van den Bosch. Samen met anderen
bereid ik een wetenschappelijke uitgave van die handschriften voor. Daarbij heb
ben we ervoor gekozen vanwege het Pleidooi als eerste de Zierikzeese brieven
(1891-1894) te publiceren.
De beide vrienden hadden eind jaren tachtig grootse plannen gesmeed die ze in
1890 en 1891 ook realiseerden. In dat eerste jaar ging bij de Zwolse uitgever
Tjeenk Willink de vermaarde reeks Zwolsche Herdrukken van start. Daarin ver
schenen hoogtepunten uit de oudere Nederlandse letterkunde. De vrienden
zaten in de redactie van de reeks. Als eerste nummer verscheen Het Spaensch
heydinnetje van Jacob Cats (1577-1660; geboren in Brouwershaven) bezorgd
door Buitenrust Hettema; als tweede de Granida van P.C. Hooft (1581 - 1647)
bezorgd door Van den Bosch.
In maart 1891 verscheen het eerste nummer van het nu nog door deskundigen
gewaardeerde tijdschrift Taal en Letteren (tot 1907) bij dezelfde uitgever; de
vrienden zaten ook in de redactie daarvan. Het nummer opende met een bijdra
ge van Van den Bosch, Storings kunst geheten. In het begin van datzelfde jaar
vertrok Van den Bosch naar Zierikzee; voor redactievergaderingen was in die
eerste jaren geen geld, afgezien van de omstandigheid dat de reis Zierikzee -
Zwolle of Amsterdam (waar twee andere redacteuren woonden) in die tijd geen
sinecure was3. Het redactiewerk moest dus per brief(kaart) gedaan worden. Het
mag dan ook geen verwondering wekken dat Van den Bosch' brieven bijna uit
sluitend gaan over taal- en letterkundige kwesties. De vrienden zijn daarover in
hun correspondentie aan het discussiëren en scherpen hun inzichten aan eikaars
opvattingen.
In deze publicatie is het onderzoek naar de genese, verspreiding en receptie van
het Pleidooi verder niet van belang, maar dat onderzoek levert wel een bijpro-
84