het schilderij 'DARINKDELVEN' in het stadhuismuseum VAN ZlERIKZEE door Dr. K.A.H.W. Leenders Inleiding Het schilderij 'Darinkdelven', dat in het Stadhuismuseum van Zierikzee hangt, markeert een scharnierpunt in de zoutwinning in zuidwestelijk Nederland. In de latere middeleeuwen, zo tussen 1100 en 1500, werd in de Delta zout gewonnen uit verdronken en overslibd veen: darink. Nadien raffineerde men ruw zout dat van de kusten van de Atlantische Oceaan werd aangevoerd. De 'darinkdelverij' werd een onderwerp voor studie, beschrijving en reconstructie. Het schilderij 'Darinkdelven' beeldt nog de middeleeuwse werkwijze uit en staat zelf aan het begin van een traditie van vergelijkbare afbeeldingen. De darinkdelverij De darinkdelverij is niet de oudste vorm van zoutwinning langs de kusten van de Noordzee. Al in de Ijzertijd en in de Romeinse periode werd langs de Vlaamse en Zeeuwse kust zout gewonnen. Men dampte zeewater in deels op vuren en mogelijk deels op zonnewarmte en met verdamping in de wind. Het aldus gewonnen zout werd in aardewerken buisjes ver landinwaarts gebracht, vooral over de grote rivieren.' Ook uit de vroege middeleeuwen zijn er enkele berichten over zoutwinning in Zeeland, maar de toen gevolgde werkwijze is niet bekend. Vanaf ca. 1100 heeft men gebruik gemaakt van typische eigenschappen van het Zeeuwse landschap, dat aanvankelijk nog amper bedijkt was. Het bestond uit vlakke veen-eilanden die inmiddels overslibd geraakt waren tijdens de overstro ming in de voorgaande eeuwen, met daar tussen de zich nog ontwikkelende zee armen. In de twaalfde eeuw werden grote gebieden bedijkt: daar kon de zee niet meer bij komen. Maar er bleven langs de zeearmen en kreken nog grote gebie den over waar het twee maal per dag optredend hoogwater wel toegang had. Geleidelijk werden die ook bedijkt en af en toe nam de zee weer een stuk land terug: het bekende gevecht van Zeeland. Het zoute zeewater dat over de veenondergrond stroomde, had het zoete water van het veen vervangen door zout water. Ook nadat de afdekkende kleilaag gevormd was en ook na bedijking bleef dat zout in het veen 'gevangen' zitten. De darinkdelverij was er op uit om dat zoute veen uit te graven ten dienste van de zoutwinning. Men deed dat het liefste op plaatsen waar de zee pas sinds kort was doorgedrongen: daar was het zoutgehalte nog niet gedaald door zoet regen water en daar was ook de kleilaag nog niet al te dik. In de loop van de eeuwen schoof daarom de darinkdelverij oostwaarts, van Midden-Zeeland in het begin, naar de buurten van de Moerdijk tegen 1400.2 Bij darinkdelverij moest eerst de kleilaag weggegraven worden. Daarna werd er turf gestoken en moest die turf gedroogd worden. De droge turf werd verbrand tot as: men raakte zo veel onnut gewicht kwijt, maar het zout bleef behouden. De as, die hier zei of zette genoemd werd, werd weer met zout water aangelengd tot pekel- water dat na wat zuiveringsbeurten ingedampt werd. Dat indampen en raffineren was een ambacht dat veel handigheid vereiste. Deed men het goed, dan verkreeg men mooi schoon keukenzout. Alles bij elkaar was dat een heel bewerkelijke bezigheid. 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2001 | | pagina 23