Gouverneur Van Doorn in 1821. Aan de stelling van de klok is in 1824 door de gemeente 30 - betaald. Deze reparatie was nodig daar anders de klok door twee zolders gevallen zou zijn, wat nog grotere schade zou veroorzaken. Kort daarop sloeg het noodlot toe. In de nacht van 2 op 3 februari 1825. Het noord- westellijk deel van de achtkantige spits werd door een felle wind weggeslagen, waardoor de naald geheel uit haar verband gerukt was. Dit zou een gevaarlijke situatie opleveren wanneer het overige deel op de kerk en omringende gebou wen terecht zou komen. Bij nadere inspectie bleek dat het hout op verschillende plaatsen was weggerot, zodat de rest werd afgebroken. Het zo ontstane platte dak werd afgedicht met een groot zeil. De burgemeester heeft geprobeerd geld los te krijgen van de administratie van de Marine omdat de toren fungeerde als baken voor de scheepvaart op het Brabantse vaarwater. Zonder succes!12 Dat is clus niet gelukt. Men besloot de naald te laten afbreken en in 1826 een nieuwe torenspits te bouwen voor 1280,-, een piramidevormig dak dat tot het einde in 1945 nog steeds op de toren stond. De betaling van deze grote som door de gemeente Ouwerkerk werd mogelijk gemaakt door het sluiten van een geldlening, verstrekt door Jhr. W.A. de Jonge met jaarlijkse aflossing in termijnen van 100,-, met interest van 5%, ieder jaar per 1 september. Al deze veranderin gen aan de spits met omloop hebben de toren in esthetisch opzicht veel van zijn vroegere grootsheid ontnomen. In 1840 bleken de westgevel en de zolder in slechte staat te zijn. Er waren man kementen aan het uurwerk, het wijzerbord was versleten en de klankborden dienden hersteld te worden. Er gebeurde niets. Herstel van de toren Een deskundige moest de reparaties gaan opnemen. Dat was tenminste een posi tief geluid! Eind 1858 onderzochten de hoofdingenieur van Zeeland en zijn colle ga van het district de toestand van het bouwwerk. "De even grote gewichtige diensten van onze toren aan de Grote Vaart als die van de toren van Zierikzee" leverde ook dit keer geen subsidie op van het Ministerie van Marine. "De buiten vaart zou geen genot hebben van onze toren, misschien wel voor de binnen vaart", zo werd opgemerkt.13 Een openbare aanbesteding volgde. Na een afwij zende beschikking van koning Willem III om subsidie werd evenals in 1826, een geldlening gesloten, nu met de ambachtsheer van de Vierbannen Jhr. K.W. Grothe voor een bedrag van 1200,-. Gezien het grote bedrag van cle reparatie kunnen wij ervan uitgaan dat toen bijna het grootste deel van de tweede verdie ping ("de zolder") met kleinere baksteen vernieuwd werd, zowel in- als uitwen dig, met een reparatie op nog meerdere plaatsen met dezelfde steen. Bij dit herstel zullen toen vermoedelijk de kantelen zijn afgebroken. Volgens Mulder had de toren in 1897 een 0,80 m. hoge borstwering en een 7 m. boven die borst wering uitkomende vierkante met leien bedekte helm. Deze zal tot het einde der 19e eeuw en daarna de torenbeeindiging van Ouwerkerk vormen. Hierdoor ver dween het laatste restje van de charme van de ombouw. De oude wijzerplaat was zodanig versleten dat een nieuw wijzerbord geplaatst werd en wel een rond exemplaar in plaats van een vierkant. De meeste torens hadden trouwens een ronde wijzerplaat. Dit was ook goedkoper. Bovendien werd in 1861 nog een gedeelte van de westgevel bepleisterd. In dat jaar waren dus de in 1840 geconstateerde mankementen zoveel mogelijk verholpen. 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2001 | | pagina 43