Adriaan Hubert
Rochus Jobz. van der Haven
Mr. Daniel Ockerse
Jacob van Keetenburg
Adriaan van Keetenburg
Cornelis Roskam
Jan van Couwenburg
Pieter Kemp
David Anthonisz. de Kanter
Jacob de Jonge
Mr. Jan van der Wolf
6 januari 1607
7 januari 1656
23 augustus 1661
31 december 1665
23 oktober 1667
26 november 1677
25 augustus 1686
4 april 1718
9 december 1720
12 september 1721
14 maart 1768
Geregeld stonden de Zierikzeese overheid en de overdeken lijnrecht tegenover
de gekozen deken. Het ging dan om kwesties waarbij het stadsbestuur trachtte
de zelfstandigheid van het vissersgilde te beknotten, terwijl de deken er alles aan
deed om de oude gildenrechten te handhaven. Tot een climax kwam het in 1625.
De toenmalige deken had een ommeganger die door het stadsbestuur was
aangesteld, afgezet en een ander in zijn plaats benoemd. Gelijktijdig koos hij een
nieuwe ommeganger voor een overleden ommeganger zonder het advies van de
overdeken af te wachten. Hoewel het optreden van de deken conform de oude
rechten was en de stadsbestuurders niet bevoegd waren zelf een ommeganger
aan te stellen, werd hij toch op het matje geroepen. De afzetting diende hij onge
daan te maken. Ook dwongen zij hem de overdeken om advies te vragen inzake
de invulling van de ommeganger-vacature. Nog later eiste de magistraat dat alle
zaken die deken en ommegangers voorgelegd kregen, uiteindelijk door hem
definitief werden afgehandeld. Als argument gebruikten de stadsbestuurders dat
dit 'tot conservatie van de zelve hooftneeringe' zou leiden. In de Bataafs-Franse
tijd ruimden de overdeken. de deken en de ommegangers het veld. In hun plaats
kwam eerst een directeur die voorlopig het 'gewezen visschersgilde' bestuurde.
Later werd zijn taak overgenomen door leden van de municipaliteit, de zoge
noemde 'gilden'commissarissen. Jaarlijks legden zij aan de municipaliteit reke
ning en verantwoording af van het beheer van de gildengoederen.
De gildenbrief
De oudste tot nu toe bekende verwijzing naar de ordonnantie of gildenbrief van
het Sint-Pietersgilde dateert uit 1534. De Zierikzeese bestuurders keurden toen
enkele wijzigingen goed. Het ging om bepalingen betreffende het inzamelen van
gelden en 'het te lijke gaan', dat wil zeggen het bijwonen van de begrafenis van
een gildenbroeder. Op 21 augustus 1553 bevestigden burgemeesters, schepenen
en raden van Zierikzee op verzoek van deken, ommegangers en gildenbroeders
opnieuw hun gildenbrief. In negentien artikelen werden de rechten en plichten
van de gildenbroeders opgesomd. Opvallend is dat nergens een verwijzing stond
clie betrekking had op de vervaardiging van een soort proefstuk of -prestatie
voor de stuurlieden. Toch had een stuurman binnen het vissersgilde dezelfde sta
tus als een meester binnen een ambachtsgilde. Hoogstwaarschijnlijk nam het
gilde genoegen met een door reders aangestelde visser die tot stuurman werd
benoemd. Blijkbaar verwachtte het gilde dat hij voldoende kennis, kunde, erva
ring en capaciteit bezat om met zijn 'gezellen' ter visvangst uit te zeilen.
Stuurlieden mochten in Zierikzee alleen hun bedrijf uitoefenen als zij poorter en
lid van het vissersgilde waren. Naast een jaarlijkse bijdrage moest elke stuurman
wekelijks of per teelt een bijdrage storten in de gildenkas. Vissers van buiten
28