In het midden van de achttiende eeuw werd door bemanningen, reders, stuurlie den en andere 'geïnteresseerden' in de visserij de regelgeving rond de uitbetaling van de gages voortdurend ter discussie gesteld. Het betrof vooral de betalingen in natura, de zogenoemde voering. De vissers wilden graag dit oude gebruik handhaven, terwijl de reders en het stadsbestuur het liefst zagen dat er zo min mogelijk met vis werd betaald. Met uitzondering van de bovengenoemde wijzi gingen bleven de meeste vroeg-zestiende-eeuwse gildenbepalingen zo'n drie eeuwen van kracht. De opheffing van het vissersgilde in 1798 maakte een einde aan deze van oorsprong middeleeuwse regelgeving. Religieuze betrokkenheid Vóór de Reformatie vierden de Zierikzeese vissers de naamdag van Sint-Pieter uitbundig met kerkdiensten, processies en een eetfestijn. Op Sint-Pietersavond (28 juni) verzamelden zij zich rond 14.00 uur bij het huis van de deken. Daarna trokken de gildenbroeders vergezeld van een kapelaan en priester en met een brandende kaars in de hand naar de Sint-Lievensmonsterkerk. Zij bleven dan tot na de vesper in de kerk. Op de naamdag van Sint-Pieter (29 juni) gingen zij om 9.00 uur opnieuw naar de kerk. Gildenbroeders die zonder een geldige reden afwezig waren, konden rekenen op een boete van één pond Vlaams. In de Sint- Lievensmonsterkerk had het vissersgilde net als de meeste andere gilden een eigen kapel en een altaar. In de kapel stond ook een beeld van Sint-Pieter. Op verzoek van het gilde werden in de kapel tijdens hoogtijdagen of ter nagedach tenis aan een overleden gildenbroeder missen op gedragen. Tijdens de proces sies ter gelegenheid van de naamdag van de stadspatroon Sint-Lieven en op Sacramentsdag was het gilde ook present. Twee vertegenwoordigers van het vis sersgilde, gekleed met versierselen van het gilde, droegen dan in de ommegang twee toortsen. In de loop van de jaren zestig van de zestiende eeuw stagneerde de Zierikzeese nijverheid en namen de religieuze onlustgevoelens toe. In 1566 kwam het tot een climax. Aanhangers van de 'nieuwe leer' organiseerden in en rond Zierikzee hagepreken. Tot een echte beeldenstorm, zoals in Middelburg en Vlissingen, kwam het echter niet. Wel werd het Minderbroederklooster vernield. Voor alle zekerheid werd al het gildenzilver uit de Lievensmonsterkerk verwijderd en aan een van de burgemeesters ter bewaring overhandigd. De dekens van gilden kre gen opdracht zo spoedig mogelijk een inventaris te maken van hun zilveren eigendommen. Een jaar later werd een deel van het gildenzilver ten behoeve van de stadskas geveild. In 1572 werd het resterende deel eveneens verkocht. Ook de zilveren sieraden van het Sint-Pietersgilde deelden in dit lot. Na de Opstand kreeg in Zierikzee de Gereformeerde Kerk spoedig een dominan te positie. Voor de oude religieuze gildengebruiken was geen plaats meer. Wel werd jaarlijks de gildendag nog gevierd, maar de vroeger daarbij passende uit bundigheid en processies verdwenen. Sociale voorzieningen Overleed een gildenbroeder, zijn vrouw of een kind dat ouder was dan twaalf jaar, dan zorgde het vissersgilde voor de begrafenis. Op kosten van de overlede ne nodigde de gildenknaap alle gildenbroeders en -zusters uit de begrafenis bij te wonen. Weduwen en wezen werden door het gilde financieel ondersteund. Vissers die te oud waren om hun beroep nog te kunnen uitoefenen, schakelden 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2002 | | pagina 32