deken en ommegangers in om een baantje bij de stad los te peuteren. Dit varieerde van toezichthouder op de visafslag tot binnenvader van het weeshuis. Ook was het gebruikelijk dat oude en arme gildenbroeders en hun vrouwen of weduwen voor huisvesting een beroep op het gilde konden doen. Lange tijd kon het vissersgilde dit soort aanvragen echter niet honoreren. Pas in 1570 vroeg cle deken van het gilde aan het stadsbestuur van Zierikzee om een geschikt gebouw voor de opvang van zijn oude en arme gildenbroeders. Acht jaar later kreeg het gilde het Sint-Jacobshuis aangeboden. Als tegenprestatie moesten de vissers dan wel een extra belasting betalen, het zogenaamde kaap- en bakengeld. Zij weiger den dit. Uiteindelijk werd in löll hun wens alsnog gehonoreerd. Het Sint-Jacobs- huis (de latere vismarkt) werd voorlopig als onderkomen aangewezen. Al spoe dig was dit huis te klein. Rond 1617 werd een deel van het voormalige huis Ravestein verbouwd en ingericht voor oude mannen en vrouwen van het vissers- gilde. Eén kamer werd gebruikt als vergaderruimte voor de overdeken, de deken en de ommegangers. Het 'Vissershuis', zoals dit hofje werd genoemd, lag aan de zuidzijde van de Pieterseliestraat en ten oosten van de latere Lutherse kerk. Het andere gedeelte van het huis Ravestein werd bestemd voor de Schotse kerkgemeenschap. Later nam de Lutherse gemeente die ruimte in gebruik. Door bemiddeling van overdeken Jacob de Jonge kreeg de Lutherse gemeente in 1735 een kamer in het Vissershuis die zij als consistorie gebruikte. Twintig jaar latei- stond het vissersgilde nog twee woningen af. Als blijk van waardering mocht overdeken De Jonge op 24 juli 1755 de eerste steen leggen voor de nieuwe Lutherse kerk. De stadsbestuurders hielden wel een grote vinger in de pap. Alle verzoeken tot opname in het Vissershuis werden door hen beoordeeld. Oude vrouwen vorm den in de tweede helft van de achttiende eeuw de grootste bewonersgroep. Na de opheffing van het vissersgilde mochten lange tijd arme mensen in de voorma lige vissershuisjes wonen. De stad schonk uiteindelijk in 1854 het complex aan de Hervormde Diaconie en het Rooms katholieke armbestuur. Beide armbesturen verkochten op 29 juli 1901 opstallen en grond voor elfhonderd gulden. De 'paar oude huisjes met vensters' werden gesloopt en maakten plaats voor nieuwe woningen. Belangenbehartiging Zoals elk gilde zette ook het vissersgilde zich in voor het sociaal en economisch welzijn van haar gildenbroeders. Voor bijna alle visserijkwesties was het vissers gilde het eerste aanspreekpunt. Of het nu ging om belastingheffing, bescherming op zee tegen vijandelijke oorlogsschepen, bepalingen rond de verkoop van vis, kwaliteitscontrole, stimulerings- of infrastructurele maatregelen, het gilde kaartte dit soort onderwerpen aan bij het Zierikzeese stadsbestuur, bij de Staten van Zeeland of bij het Zeeuwse admiraliteitscollege. Veelvuldig ondernamen de gilden pogingen om allerlei belastingheffingen voor hun bedrijfstak binnen de perken te houden. Dit varieerde van verlaging van de bieraccijns op het scheepsbier tot cle afschaffing van het lastgeld op de aange voerde haring. Een verzoek van het gilde over het belastingvrij consumeren van bier tijdens de uitrusting van de vissersschepen wezen de stadsbestuurders in 1641 van de hand. Voor een belasting op wijn wist het gilde in 1702 wel een uitzonderingspositie te bedingen. In 1571 sprong het vissersgilde met succes op de bres voor zijn 'schamele' vissers. Deken en ommegangers vroegen toen de 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2002 | | pagina 33