Macquet stelt in deze studie de opvattingen van Stahl, Hoffmann en Boerhaave -
terloops ook Hippocrates, Boyle en Von Halier noemend - naast elkaar en besluit
dat de 'Nature' gelijk gesteld kan worden met het 'Leven'. Hij noemt als belang
rijkste aspecten van de natuur: de voeding met haar positieve en soms negatieve
factoren, de verschillende uitscheidingsmogelijkheden, de invloed van de tempe
ramenten of 'Naturellen', ieder met hun eigen idiosyncrasie en de evenredige
samenwerking ('sympathije') der vaste en vloeibare delen van het menselijk
lichaam. Deze begrippen wijzen in de richting van de Hippocratische phusis (of
gestel)10, waarvan onze phvsiologie is afgeleid. In het bijzonder prijst hij aan de
lezing van de werken van Sydenham en der Aphorismen van Boerhaave. Hij stelt
dat in het menselijk lichaam het verweer tegen ziekte via gewenning, herstellen
de vermogen, krampen, koortsen en prikkeling tot stand komt door dezelfde
Nature of het Leven. En de natuur vindt volgens hem haar primaire kracht in het
Goddelijk Opperwezen. We zouden zo Macquet misschien kunnen zien als een
religieus vitalist".
Geneeskundige plaatsbeschrijving
Als corresponderend lid van de Natuur- en Geneeskundige Correspondentie
Sociëteit in de Vereenigde Nederlanden verscheen in 1783 in de Verhandelingen
I, Deel II, Afdeeling a zijn door hem op 1 juni 1782 gedateerde Proeve eener
geneeskundige historie der stad Zierikzee en der eilanden van Schouwen en
Duiveland. Hij beschrijft hierin het op 51 graden 38 minuten Noorderbreedte
gelegen en door zeewater omgeven eiland Schouwen-Duiveland dat weinig
geboomte heeft, maar veel 'laken', weelen', plassen en sloten met brak water,
die ziltige soms stinkende dampen afgeven. De heuvels op Schouwen acht hij
geen vliedbergen, maar hopen as van de uitgebrande derrie in de zoutketen bij
Zierikzee, waaruit een scherpe lucht ontsnapt.
De middelen van bestaan van de bevolking met haar overwegend plethorisch-
melancholisch temperament, zijn hoofdzakelijk visserij, koopvaart en landbouw.
De eerste levert zeevissen en de smakelijke Schouwse paling. De landbouw geeft
diverse graansoorten, peulvruchten, veel goede asperges, boomvruchten en de
sinds kort ook hier de goede voeding gevende aardappelen. Voorts is belangrijk
de meekrapteelt, die op Schouwen door de in de winter daar gevormde sliblaag
beter is dan die op Duiveland.
Aangaande de levenswijze van de inwoners beoordeelt hij negatief het jenever-
misbruik bij de armen, positief het matig gebruik van goede rode Franse wijn bij
de welgestelden. Dit versterkt de maag en is van betekenis tegen het ingeslopen
misbruik van veel warme thee en koffie. Bij het vrouwelijk geslacht keurt hij af
de ingesnoerde keurslijven en de kunstmatige kapsels met poeder en pommade,
die de uitwaseming beletten en zo zinkingen kunnen veroorzaken12.
Van de overige ziekten acht hij endemisch en vooral in het voorjaar terugkerend
de 'ziltige scheurbuik, Baster pleurissen, borstziekten, rheumatische en jigtige pij
nen en podagra'. Epidemisch: purperkoorts, rotkoorts en de hier zelden voorko
mende rodeloop en vooral zinkingen en galkoortsen. De ziltige scheurbuik acht
hij hier minder gevaarlijk dan die in de grote steden door de 'antiseptieke kracht'
van het zeewater, hoewel hij toch weet van de ernstige gevallen op de schepen
naar Oost-Indië. De galkoortsen, synoniem met Zeeuwse koortsen, zag hij in de
herfst van 1779, na een droge en warme zomer, met vaak bij een rotkoorts een
'coma vigile' of een enige dagen durende 'Carus'13. Als de ziekelijke stof op de
40