Alles wat in 'de eerste wegen' niet behoorlijk wordt 'gekookt' blijft rauw en
onzuiver ook in de 'tweede wegen'. Onzuivere gijl kan zo nabij of afstand als
gevolgen hebben: winden, trommelzucht, krimpingen, kolijk, rode en rotte loop.
Onrijpe vruchten en vitrioololie geven een scherpe gijl met wringen en opgezet
gevoel. Veel vlees kan een rotte gijl veroorzaken met beslagen tong, anorexie en
'sproe'. Veel vet geeft ook maagpijn, walging en afgang, pappig voedsel vol
gevoel, obstipatie en trommelzucht. Macquet is tegen het gebruik in betere krin
gen van veel sterke specerijen en sterk bruin gebraden vlees, die een rottige ran
zige gijl doen ontstaan en tegen het veel thee, koffie en chocolade drinken van
zijn tijd. Naast het gebruik van veel boter en vet zou het ontstaan van buikwand
breuken vergroten. Zuren kunnen positief en negatief werken. Te veel zuur geeft
oprispingen, zuurbranden of 'zode, pijn op 't harte of loop. In warme landen en
bij 'heete' koortsen is er een trek naar zure dranken. Zuur bindt namelijk water
en zout en ontbindt 'het brandbare', kan zo het 'rode' van het bloed scheiden en
'het phlogiston' doven. 'Droog kolijk' ontstaat door gulzig eten van gistende voe
dingsmiddelen en geeft lucht happen, braken en sterke afgang, het 'Bord'.
Bloed
Het bloed vervoert de voedingsstoffen naar de verschillende lichaamsdelen, waar
een evenwichtige samenstelling en afgifte van haar bestanddelen de gezondheid
mede bepalen. Ook de sappen der 'afscheidende deelen' en de uitwaseming ont
staan eruit. De bij microscopisch onderzoek zichtbare 'bloedbollen' kunnen, naar
zijn mening, niets anders dan 'oliedelen' zijn, waardoor alle scherpte wordt
geremd. De rode bloedkleur ontstaat vanuit het 'brandbare, 'de olie', door schu
ring en samenpersing in het hart, de longen en de bloedvaten.
Macquet heeft bezwaar tegen het gebruik van rottend (adellijk) vlees, dit vergelij
kend met de bedorven slaaplucht in Engelse schepen en het stinkend water in
Leiden en Den Haag, in tegenstelling tot het in Zeeland telkens door eb en vloed
gezuiverde.
Het phlogiston in de oliedelen is zuiverder en eenvoudiger dan de olie zelf. Nog
zachter zijn in het bloed de damp of wasem, de wei, de lijm en de vezel. De eer
ste, zichtbaar na een aderlating, bevindt zich misschien ook in holten als het hart-
zakje. In de wei drijft de bloedkoek als 'het eiland', ook zichtbaar na aderlating.
Naast de bloedvaten zijn er de 'watervaten'. Als daarin bloed afdwaalt, ontstaan
roos en furunkels, die zich ook, evenals carbuncels kunnen ontwikkelen uit
'opeengepakt bloed zonder scherpte'.
Het bloed kan te snel stromen bij cholerici, te langzaam bij melancholici, kan te
dik zijn door veel 'aerdsche delen', waardoor 'polypussen' kunnen ontstaan of
pijn en koorts door stasis en bederf in de kleine bloedvaten, zoals bij eerder
genoemde 'pleuris'. Plethorici worden gauwer koortsig door 'aardse delen' in hun
bloed. De phlegmatici hebben meer wei, zoals melancholici meer aardse delen
herbergen. Te veel wei kan leucophlegmatische zwellingen en anasarca geven.
Choelerici hebben door de aardse delen en olie het brandbare) grotere prikkel
baarheid en krijgen gauwer koortsen.
Bloedverlies is gevaarlijker ineens, dan bij tussenpozen, waar in het laatste geval
samentrekking der bloedvaten herstel kan geven. Bloedverlies beschadigt alles
en kan 'kwaadsappig' worden bij schipbreukelingen, belegerden, sectariërs en bij
phlegmatici, die vaak slepende kwalen en slechte bloedstolling krijgen.
Bij het begrip bloedrijkheid onderscheidt Macquet de 'veelheid tot de vaten', of
47