bij de menstruatie en bevalling. Mead noemde epileptici maanziek en achtte de
insulten het sterkst bij volle maan. Ramazinni zag in 1693 veel sterfgevallen door
een maansverduistering.
Macquet ontkent de invloed van de maan op de groei van oesters, noch bij men
selijke 'spasmoclieke kwalen', maar vindt dat mensen met 'waterzucht' bij wassen
de maan meer zwellen en het meest bij volle maan, met als gevolg benauwdheid.
Afweermiddelen tegen ziekte
De vraag naar afweermiddelen tegen ziekte en dood beantwoordt Macquet aldus:
1. de voeding, mits evenwichtig, niet te overvloedig of te karig;
2. de toestand der spijsverteringsorganen en ontlastingsopeningen;
3. het herstellend vermogen van 'het vaste'; het regeneratievermogen van de
huid en de callusvorming bij botbreuken;
4. 'de koking en bereiding eener rauwe stoffe in het lichaem'; de vorming van
fluimen en etter in de luchtwegen;
5. heilzame vrijwillige bewegingen, zoals bij aanraking van een te heet voorwerp
of de houding bij benauwdheid;
6. krampen, bijvoorbeeld bij epilepsie en katalepsie;
7. koorts en huiduitslag zoals bij kinderpokken, mazelen en roodvonk;
8. de samenwerking van lichaamsdelen bij hoest, niezen en braken;
9. de gewenning, bijvoorbeeld de in de herfst in Zeeland komende vreemdelin
gen, die later de galkoortsen krijgen;
Therapeutische overwegingen
Therapeutische overwegingen vinden we bij Macquet weinig. Maar merkwaardig
is wel zijn uiting dat men de werking van kruiden en mineralen bij dieren heeft
beproefd en ze daarna bij mensen heeft toegepast, maar dat van de grote hoe
veelheid er maar weinig zijn, wier rechte kracht men weet. 'Het ware te wensen,
dat men in plaetse van kruidkundige registers en naemlysten, de natuer en kragt
der planten beter onderzocht.' Hij hoopt nu de botanie bijna volmaakt is gewor
den, dat de beoefenaars zich toeleggen op het ontdekken der werkzame
bestandmiddelen der planten.
Schrijfwijze en literatuuropgave
Macquet toont in Pathologije een betrekkelijk systematische schrijfwijze, maar
doorspekt toch zijn betoog met praktijkervaringen, anatomische en physiologi-
sche uitweidingen en inzichten of ervaringen van collegae. In overeenstemming
met zijn poëtische inslag geeft hij fragmenten van een reeks oudere en nieuwere
dichters, maar niet van in zijn tijd bekende auteurs als L.Stocke, I.J. van den
Bosch, Le Francq van Berkheij, Martinet en Withering.
Als bronnen voor Pathologije geeft hij: Celsus De medicinaBoerhaaves De
Chemiae, Aphorismi, Institutiones en De viis urinariis. Voorts citeert hij uit
Verhandelingen van de Hoïïandsche Maatschappij van WetenschappenAcadémie
Royale de Chirurgie, Mémoires de Académie des Scienses de Paris, Acta
Hafniensis, Verhandelingen van de Zeeuwsche Maatschappij der Wetenschappen,
Ephemerides Academiae Naturae Curiosorum, Philosophical Transactions of the
Royal Society, l Académie des Scienses et belles Lettres a Berlin, Medical observa
tions and Inquiries bij a Society of Physicians in London en Journal des observa
tions Physiques, Mathematiques et Botaniques.
50