Varend met de 'Blijkzigt' in de buurt van Lissabon ontmoette men een oorlogs vloot onder de in Russische dienst varende admiraal van Kinsbergen (1735-1819). De jonge Schraver was onder de indruk van wat hij zag en vroeg de admiraal bij hem in dienst te mogen treden, wat deze toestond. Als kadet werd hij bij de Russische marine ingelijfd en kwam zo, als zestienjarige avonturier, op 7 juli 1770 terecht in een zeeslag tegen de Turkse vloot, welke door de Russen bij Tschesmé werd vernietigd. Schraver kreeg de kans in Russische dienst te promoveren, maar van dit aanbod maakte hij geen gebruik en vroeg zijn ontslag. Na terugkeer in Zierikzee en een kort bezoek aan zijn ouders monsterde Schraver opnieuw aan bij Nicolaas Lette en maakte - inmiddels opgeklommen tot stuurman - verschillende reizen naar de Levant en Archangel. Na een schipbreuk bij de Engelse kust en een ongeval waardoor hij een borstbeenbreuk opliep, leek er een einde te komen aan Schraver's zeemansloopbaan. De zeevaart liet hem echter niet los en opnieuw monsterde hij aan, ditmaal als tweede stuurman op een schip met bestemming Suriname. Maar door onvoorziene omstandigheden bleef Andries aan de wal achter, hetgeen naar later bleek waarschijnlijk zijn leven gered heeft omdat het bewuste schip verging. Dit was voor hem reden genoeg om af te zien van een verdere carrière op zee. Hij trad nu in dienst van Cornelis Lookman, een Zierikzeese metselaar en aannemer, die niet alleen praktische maar ook wetenschappelijke kennis van zijn vak bezat. Hij bleek de geschikte persoon om Schraver, die als stuurman de nodige wiskundige ervaring had op gedaan, verder op te leiden. Voor de praktische kant van het vak had Schraver nauwelijks belangstelling, maar hij oefende zich aan de hand van Lookman in bouwkundige berekeningen. In 1776 kon hij zich op basis van de opgedane kennis als metselaar in dienst van mr. Nicolaas Steengracht te Oosterland vestigen. Hier ontmoette hij ook zijn toekomstige echtgenote, Maria Verschure, de dochter van de plaatselijke chirurgijn. In 1779 trouwde hij met haar en uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Govert (1780), Kornelis (1781) en Jacob (1784). Hoewel zijn hart elders lag moest Schraver om voor zijn gezin te kunnen zorgen als gewoon metselaar de kost verdienen. In zijn vrije tijd hield hij zich echter voornamelijk bezig met vaktheoretische kwesties. Hierbij steunde hij op de land bouwer Huibregtse van de Stolpe, die zich op rekenkundig gebied onderscheiden had. Uit liefhebberij begon Schraver zich toe te leggen op het ontwerpen van sluizen en andere waterbouwkundige objecten. Tijdens zijn onderzoekingen ont dekte hij in een naburige technische constructie enkele fouten, waardoor hij de aandacht trok van de Veerse pensionaris-rentmeester en latere landdrost van Zeeland, mr. Francois Ermerins. Door diens toedoen en mede op voordracht van de landsarchitect Coenraad Kayser werd Schraver in 1788 benoemd tot opzichter over de Admiraliteitsgebouwen in de Stoofpolder aan het Zijpe bij Bruinisse. De periode aan het Zijpe, waarin hij zijn kennis op het gebied van de water bouwkunde zowel in de diepte als in de breedte steeds meer uitbreidde, kwam Schraver goed van pas in zijn waterstaatscarrière, welke in 1796 begon. De Stoofpolder en het Zijpe in 1796 Aan het begin van Schraver's loopbaan bij de waterstaat was de toestand aan het Zijpe bij Bruinisse verre van gunstig. In maart 1802 inspecteerde hij de dijken van de Stoofpolder en in een 'memorie' deed hij hiervan verslag.2 Zijn analyse leidde tot de conclusie dat de verruiming van ondermeer het zeegat 'de Roompot' tussen de eilanden Schouwen en Walcheren de voornaamste oorzaak van de zeer slechte 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2002 | | pagina 58