De ebstroom volgde ook de weg door het Zijpe in plaats van de oorspronkelijke route door het Krammer en de Grevelingen, hetgeen de verdieping nog versterk te. De eb voltooide zo het verwoestende werk dat door de vloed begonnen was en de dreiging van inundatie van de Stoofpolder werd steeds groter. Volgens Schraver was men destijds niet in staat de oorzaken van deze bedreiging te begrijpen omdat men de 'bloote landmeetkunde' liet prevaleren boven de 'beschouwende (analytische) kennis van de waterloopkunde'. Hij besloot zijn analyse met de opmerking dat men: "...zonder de beschouwende kennis niet vooraf (kon) berekenen dat het Oude Canaal (Zijpe gws) eens zou moeten ophouden te bestaan en dat het Nieuwe Canaal juist daar komen moest waar de Natuur het heeft gebracht. En dit niet kunnende berekenen kan men ook op geen kunstmatige voet zulk. een directie aan het Nieuwe Canaal geven als het behoorde om het nut ervan te genieten zonder de nadelen te moeten lijden. Dit had kunnen geschieden indien de Kunst aan de Natuur de hand geboden had". De verdediging van de Stoofpolder Uiteraard had men ook vóór Schraver's aantreden getracht de dreigende inundatie af te wenden. Leendert Milborn presenteerde in 1756 een verdedigingsplan voor de Stoofpolder. Naast de aanleg van enkele schermhoofden op het Schor van Rumoirt, zou door middel van een aarden dam de druk op de oever van de Stoofpolder moeten verminderen. De dam zou moeten beginnen bij het Mastgat en eindigen op het punt waarop het gewenste effect bereikt zou worden. De waterstaatsinspecteurs de Kanter en Dingmans stelden als alternatief een 'blinde dam' voor. De kruin hiervan zou zelfs bij eb onder water blijven. Ze ver wachtten hiervan een afname van de vloed- en ebstroom en aanwas van de onderzeese oever langs de Stoofpolder. In april 1766 kwam men tot de conclusie dat dit alternatief beter zou functioneren dan het plan van Milborn, dat de dijk bij Bruinisse 'grotelijks ten nadele zou strekken'. Eind 1768 was de dam klaar, maar uit de notulen van de Rekenkamer van 25 november 1768 bleek al dat er bescha digingen waren opgetreden. In de zomer van 1769 bleek dat de ondergraving van de oever aan de kant van Bruinisse was toegenomen waardoor de Stoofpolder gevaar bleef lopen. Ondanks de blinde dam bleven oever- en dijkvallen de Stoof polder dan ook teisteren. Na de mislukking van de blinde dam kregen de inspecteurs van Duyn, Dingmans en Noordhoeve van de Zeeuwse Rekenkamer de opdracht om letterlijk het tij te keren op basis van Milborn's ontwerp van 1756 waarin hij naast de aarden dam ook schermhoofden - dwars op de oever geplaatste schermen van rijshout - had aanbevolen. Deze zouden verbreding van het Zijpe teweeg brengen en de diepte verkleinen, zodat de kracht van de stroming zou verminderen. Milborn had voorgesteld de schermhoofden op de Plaat van Rumoirt te bouwen en op 21 juni 1784 gaf de Rekenkamer toestemming om een proef hiermee te nemen. In 1785 legde men een tweede schermhoofd aan en de peilingen van 16 december 1784 en 5 december 1785 lieten gunstige resultaten zien. Een en ander leidde ertoe dat in 1787 en 1788 nogmaals een tweetal schermhoofden werd aan gelegd, maar ondanks de schijnbaar goede werking ervan ontstond op 3 juli 1789 opnieuw een enorme dijkval bij Bruinisse. Dit was er de oorzaak van dat men begon te twijfelen aan de zin van de proefnemingen en na 1790 werd op dit front de strijd gestaakt. 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2002 | | pagina 60