In 1798 werd de reorganisatie doorgevoerd, waarbij de Rijkswaterstaat ontstond.
Door het Uitvoerend Bewind werd het Departement (ministerie) der Zeedijken
en Zeewerken ingesteld. Hierdoor was de landelijke overheid in staat een zekere
mate van toezicht op de waterstaatszaken uit te oefenen, maar van een écht cen
traal beleid was nog geen sprake. Dit veranderde in 1800 toen op 26 juli bepaald
werd dat alle waterstaatszaken centraal vanuit Den Haag geregeld moesten wor
den. In deze nieuwe opzet werd Schraver benoemd tot commissaris-inspecteur
van het Departement van Schelde en Maas, "voor zover zich het voormalige
gewest Zeeland uitstrekte". Op 1 januari 1803 veranderde de organisatie echter
weer en was hij als 'ordinair inspecteur' verantwoording verschuldigd aan de
provincie Zeeland. Zijn teleurstelling over dit besluit dat, zonder enige nadere
uitleg, volkomen voorbij ging aan de persoonlijke gevolgen die het voor hem
meebracht, verwoordde Schraver in een brief van 27 februari 1803 aan de Raad
van de Binnenlandsche Zaaken.6
Op 30 november 1805 werd Schraver mede op basis van zijn uitstekende water
bouwkundige kennis, naast zijn functie bij de provincie Zeeland, door de
Magistraat van Middelburg benoemd tot inspecteur der stadszeewerken: omdat
zijn ijver, kundigheden en betoonde welwillendheid de stad in dit zoo belangrijk-
vak zich alle nut en voordeel mag belooven". In deze functie heeft Schraver zich
onder meer bezig gehouden met het plan voor een nieuwe Middelburgse haven,
waarbij door middel van een aantal sluizen ook de rede van Veere betrokken zou
worden. Hij verhuisde naar Middelburg, waar hij zich aan de Kinderdijk vestigde.
Eén jaar later in 1806, deed Lodewijk Napoleon, de broer van de Franse Keizer,
als Koning van Holland zijn intrede. Hij vond de waterstaatsorganisatie ondoel
matig en besloot deze naar Frans model te hervormen, hetgeen leidde tot een
toenemende bureaucratisering. Per 30 maart 1808 werd het Koninkrijk verdeeld
in twaalf districten met aan het hoofd een inspecteur. Andries Schraver werd
benoemd tot inspecteur van het elfde district dat de eilanden Schouwen,
Duiveland, Tholen en Sint Philipsland omvatte. In de nieuwe organisatie moesten
dijkdirecties rechtstreeks aan Den Haag rapporteren, waardoor Schraver bijvoor
beeld onkundig bleef van een calamiteit bij de Flaauwerspolder op Schouwen,
hetgeen dan ook tot grote moeilijkheden heeft geleid. Ondanks de vele pro
blemen die Schraver op organisatorisch terrein tegen kwam was hij op het
gebied van de directe strijd tegen het water succesvol. Dit bleek heel duidelijk uit
zijn activiteiten bij de stormvloed van 15 januari 1808 waardoor zijn faam voor
goed gevestigd werd. Talrijke dijkbreuken vonden tijdens deze ramp plaats en
Schraver is in die tijd bijna niet uit de kleren geweest. Hij zette zijn ondergeschikten,
maar ook de dijkdirecties onder hoge druk met als resultaat dat in zijn district
56 dijkdoorbraken gedicht werden en dat op de laatste dag van februari 1808:
"geen polder meer met de zee gemeen dreef".
Per 1 januari 1811 volgde een nieuwe fase in Schraver's carrière. Hij werd aan
gesteld tot 'ingénieur en chef du Corps Impérial des ponts et des chaussées'. Op
het moment van zijn benoeming was Schraver in Parijs, waar hij op last van keizer
Napoleon advies uitbracht aan de chefs van het Corps der militaire genie over
een plan om de eilanden Walcheren en Zuid-Beveland met de vaste wal van
Brabant te verbinden. Hiertoe zouden het Sloe en de Oosterschelde afgedamd
moeten worden. Zijn plannen werden in Parijs goed ontvangen maar Schraver
was er zelf vrij sceptisch over. Hij was van mening dat de natuur eerst haar werk
aan de oevers zou moeten afmaken, alvorens menselijk ingrijpen verantwoord
62