burgerij en keken dan ook neer op de waterbouwer met zijn relatief lage sociale status. Enerzijds werd Schraver weliswaar gewaardeerd om zijn kennis van het vak, anderzijds werd hij ook wel vernederd vanwege zijn afkomst en het daar mee samenhangende maatschappelijke prestige. Een vorm van vernedering blijkt onder meer uit de manier waarop hij van de ene dag op de andere werd geconfronteerd met een reorganisatie, waardoor hem zijn functie bij de calamiteuze polders werd ontnomen. Kennelijk vond men het niet nodig een man van zijn afkomst tijdig over deze ingrijpende maatregel te infor meren. In een lijdzame reactie op deze handelwijze geeft hij aan hoe: "...ijsselijk. kout (sic) hem dit op het hart is gevallen", maar dat hij ondanks alles toch zijn plicht zal blijven doen. Omgekeerd stak Schraver zijn mening over zijn superieuren ook niet onder stoelen of banken. In april 1803" bijvoorbeeld veegde hij de vloer aan met een door het polderbestuur van Bminisse gemaakte schadeberekening, die hij omschreef als: "...een defecte brok papier die ik nog zoude schamen van onder de handen te geeven Alle bereekeningen zijn zeer gehasardeerd en som mige onberaaden". Waardering ondervond Schraver daarentegen toen hij als dank voor zijn heldhaftig optreden en zijn grote verdiensten tijdens en na de watersnoodramp van 15 januari 1808 van koning Lodewijk Napoleon een be loning van duizend gulden ontving. De context waarin Schraver's leven zich afspeelde is sterk bepalend geweest voor een oordeel over hem. Zijn afkomst en opvoeding waren hierbij van cruciaal belang en hebben zijn latere leven sterk beïnvloed. Een oordeel over de mens Schraver is incompleet als we hem niet zelf aan het woord laten over het menselijk aspect, dat een rol speelt bij de zorg voor de waterstaat. Schraver laat zien dat de mensen die betrokken zijn bij het bouwen van zeeweringen uiteindelijk zélf beslissen over de kwaliteiten ervan: Gezicht op het Zijpe vóór Bminisse. Gravure naar een tekening door D. Kleyne, 18de eeuw. (Uit: W.H. Keik.es, Drie eeuwen Stad en Lande Van Schouwen-Duiveland, een beeldverhaal, Alphen aan de Rijn 1973.) 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2002 | | pagina 68