Het stadsrecht van Brouwershaven
door C.M. Cappon en h. van Engen
Volgend jaar is het zeshonderd jaar geleden dat de inwoners van Brouwershaven
een stadsrechtoorkonde ontvingen. Deze stadsrechtoorkonde werd op 7 februari
1403 uitgevaardigd door hertog Albrecht van Beieren, de toenmalige graaf van
Holland en Zeeland; zij wordt nog altijd bewaard in het oud-archief van
Brouwershaven.1 Historici uit de negentiende en de twintigste eeuw lijkt het
bestaan van de oorkonde te zijn ontgaan, want in de literatuur is steeds veron
dersteld dat Brouwershaven stadsrecht kreeg in de jaren zeventig van de vijf
tiende eeuw. De oorkonde van 1403 bleef weliswaar niet helemaal onopgemerkt
maar werd nooit herkend als stadsrechtoorkonde.2
Een tekst met gaten
Meer belangstelling toonden muizen in het stadhuis van Brouwershaven. Van de
rand van het perkament van de oorkonde is namelijk een hoekje van ongeveer
vijf bij tien centimeter afgeknaagd. Aangezien de oorkonde opgevouwen
bewaard werd, vertoont ze in opengeslagen toestand in het midden een groot gat
(zie afb. 1). Door deze beschadiging zijn gedeelten van de tekst verloren gegaan.
De volledige tekst van het stadsrecht is gelukkig toch bekend, dankzij de
omstandigheid dat in 1582 de originele stadsrechtoorkonde, die toen kennelijk
nog onaangetast was, in een privilegeboek van de stad Brouwershaven werd
afgeschreven.3 De oorkonde moet dus ergens tussen 1582 en het begin van de
twintigste eeuw beschadigd zijn geraakt. Het was namelijk de Brouwershavense
gemeentesecretaris G. Aling Sevenhuijsen die zo'n honderd jaar geleden op de
achterzijde van het origineel de aantekening 'Onleesbaar' maakte.4
Vermelding verdient nog een afschrift in een register in het grafelijk archief te
Den Haag, dat vrijwel gelijktijdig met de originele oorkonde is vervaardigd.3 Toen
Albrecht van Beieren de Brouwershavense oorkonde uitvaardigde, liet hij de
tekst van het stadsrecht ook ten behoeve van zijn eigen administratis bewaren.
De grafelijke tekst verschilt enigszins van het in Brouwershaven bewaarde origi
neel. Enkele van die verschillen zijn goed te verklaren. De grafelijke registrering
kon wat beknopter worden gehouden dan de tekst van het origineel: voor eigen
gebruik kon de titulatuur van de graaf natuurlijk probleemloos worden afgekort
tot 'etcetera' en ook de boetebedragen hoefden niet voluit te worden geschreven
('zeven ende twintich scellinge' werd bijvoorbeeld verkort tot 'XXVII s.'). Van een
andere orde is dat hier en daar een woord werd weggelaten of juist toegevoegd,
dat voor een bepaald woord soms een synoniem werd gekozen en dat de
woordvolgorde kon worden omgedraaid (zeer frequent gebeurde dat met de
woorden 'soe wie' en 'wie soe' aan het begin van een groot aantal bepalingen in
het stadsrecht). Sommige van deze afwijkingen zijn zonder twijfel het gevolg van
slordigheid of willekeur bij het afschrijven van de tekst, maar niet alle verschillen
kunnen worden toegeschreven aan achteloosheid. Dat zal bijvoorbeeld gelden
voor de afwijkende artikelindeling. In het stadsrecht wordt een nieuwe bepaling
steeds ingeleid door het woordje 'Item'. Afgaande op dit woord verschilt de
artikelindeling in de grafelijke tekst op sommige plaatsen van die in het originele
stadsrecht (artikelen 11, 15, 16, 42, 45, 49, 56, 59)
Op grond van het bovenstaande lijkt het erop dat de tekst in het grafelijke regis-
5