met Marina Hendrika Brandenburg, een zus van Rogier. Zo kenden Kornelis en Rogier elkaar waarschijnlijk zeer goed. Deze families waren toch nogal reislustig, want Nicolaas en Marina kwamen in 1911 uit Nederlands-Indië en vertrokken daar weer naar toe in 1912. Een andere zus, Maatje Brandenburg vertrok in 1905 naar Zuid-Afrika en kwam in 1911 weer terug en trok in bij Nicolaas en Marina Tibout. Hiermee is in ieder geval een relatie gelegd tussen Kornelis Tibout en Rogier Brandenburg en het is aannemelijk om te stellen dat ze invloed hebben ondergaan van familie. Het tweede groepje vertrok op 14 juli 1904 en bestond uit Jacob Cornelis Bom 28 jaar, Cornelis Steenland 25 jaar, Thonis Johannis van der Weel 25 jaar en Adriaan van der Giessen 18 jaar. Hun beroepen waren respectievelijk brood bakkersknecht/herbergier, broodbakkersknecht, veldarbeider en koopman. De ouders van Adriaan van der Giessen vertrokken een jaar later op 24 april 1905 samen met zes kinderen. Ook hij was koopman. Er werd geen nadere bestem ming opgegeven, dus of ze naar hun zoon gingen is onbekend, maar aangezien hij toch nog jong was lijkt dat wel aannemelijk. Er vertrok nog een gezin dat al een zoon had die vooruit was gegaan in ditzelfde groepje van vier. De vader van Cornelis Steenland, een weduwnaar vertrok met vier kinderen op 30 april 1908 naar Grand Rapids. Zijn beroep was schoenmaker. Eén dochter bleef achter. Cornelis zelf kwam in 1908 weer terug in Nederland. Op dezelfde datum als vader Steenland vertrok er nog een gezin. Gosse de Vries, een klompenmaker, vertrok samen met vrouw en vijf kinderen ook op 30 april 1908 en zij gingen naar Kalamazoo (Michigan). Het eerder genoemde gezin van de ouders van Adriaan van der Giessen vertrok met het echtpaar Hendrik de Vlieger-Otte. Hij was groentekweker en zijn bestemming was New York. Van dit groepje van vier zien we dat van twee van hen naderhand de ouders met hun andere kinderen vertrokken om zich wellicht bij een zoon als kwartiermaker te voegen en dat deze gezinnen ook weer samen met andere gezinnen weg gingen. Ook in Haamstede zien we dus veel emigranten die of verwant zijn of met elkaar zijn vertrokken. Burgh was het enige dorp van deze drie dorpen waarvan het inwonertal daalde in deze periode en wel van 601 in 1900 tot 571 in 1920. In totaal had Burgh 18 emigranten. Het opmerkelijkste is dat het hierbij gaat om maar één gezin en maar liefst 15 alleengaanden. Elf personen gaven aan te werken als landbouwers knecht en een was kleermaker. Twee dienstboden emigreerden met als doel een huwelijk aan te gaan. Hoe was nu de situatie in de landbouw in Burgh? Tussen 1904 en 1911 vond een verschuiving plaats in de producten. Tarwe stond nog steeds bovenaan, maar de verbouw van suikerbieten was toegenomen. In 1904 bleek uit de verslagen over de landbouw dat de bloembollenteelt 4.47 ha in beslag nam, maar dat er nog vele gronden waren die geschikt waren voor de bollenteelt. Ook bleek dat men sen uit Haamstede pachtten in Burgh. Misschien konden de arbeiders hier de pacht niet opbrengen? Arbeiders die pachtten stonden er het beste voor en losse arbeiders het slechtste. Hoe verliep in Burgh het patroon van emigratie naar de Verenigde Staten als we de emigranten nader beschouwen? In 1904, het jaar dat uit Burgh de meeste per sonen emigreerden, ging ook het enige gezin en daarnaast vertrokken nog twee veldarbeiders en een dienstbode. In 1911 verlieten vier vrijgezellen Burgh. Cornelis Straaijer vertrok op 18 april en ging naar Tmita (Colorado). Leenden 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2002 | | pagina 95