nen). De hoge jurisdictie blijkt bijvoorbeeld uit artikel 29, waarin staat dat degene
die met 'virboden wapenen' iemand verwondt, zijn hand verliest of een boete
schuldig is van tien pond. In het geval hij iemand met zo'n verboden wapen
ombrengt, wordt hij gestraft 'lijf omme lijf en bekoopt hij het misdrijf met zijn
leven.
Twee artikelen in het stadsrecht, de bepalingen 49 en 59, laten uitdrukkelijk zien
dat de landsheer zijn bevoegdheden op het terrein van de regelgeving binnen de
vrijheid van Brouwershaven aan rechter en schepenen van Brouwershaven had
overgedragen. Mocht zich een geval voordoen waarover het stadsrecht zich niet
of niet erg duidelijk uitsprak, dan konden de schepenen zelfstandig een beslis
sing nemen. Deze zogenaamde verlening van keurbevoegdheid maakt duidelijk
dat Brouwershaven op rechtsprekend en regelgevend terrein ten opzichte van de
rest van de landsheerlijkheid vrijwel autonoom kon handelen. In de Middel
eeuwen waren rechtspraak, bestuur en wetgeving niet van elkaar gescheiden,
zodat de autonomie van Brouwershaven ook op bestuurlijk terrein moet hebben
gegolden. Helemaal onbeperkt was die autonomie overigens niet, want in de
laatste bepaling van het stadsrecht (artikel 59) maakte de landsheer nadrukkelijk
een voorbehoud. Dat voorbehoud laat onverlet dat Brouwershaven een ten
opzichte van het omringende platteland zelfstandige rechtskring vormde, die
beschikte over eigen recht, rechtspraak en bestuur. Ook al wordt in het stads
recht gesproken van een dorp met 'geburen' als inwoners, we mogen
Brouwershaven in 1403 in ieder geval in juridisch-bestuurlijk opzicht beschou
wen als een stad. Desalniettemin is het duidelijk dat men in 1403 niet veel moeite
heeft gedaan om de terminologie een wat stedelijker karakter te geven.
Een gelaagde tekst
Toch is er geen aanleiding om volgend jaar stil te staan bij het feit dat
Brouwershaven zeshonderd jaar geleden een stad werd in juridische zin. De in
de stadsrechtoorkonde opgenomen bepalingen blijken namelijk ouder te zijn dan
1403. In de inleidende regels van de oorkonde maakte Albrecht van Beieren be
kend dat "onse ondersaten ende goede lude gemeenliken van Brouwershauene
van onsen voirvaders granen van Hollant ende van Zeekint lange tijt onbesegelde
eenrehande bontvesten ende citeren gehadt hebben Blijkbaar bezaten de inwo
ners van Brouwershaven al langere tijd een stadsrechtoorkonde, die om een
onduidelijke reden nooit door de oorkonder van diens zegel was voorzien en
derhalve nauwelijks of geen bewijskracht bezat. Het in de tekst genoemde 'onse
voorvaders' moet niet letterlijk worden opgevat maar worden vertaald als 'voor
gangers', en dat impliceert dat het onbezegelde stadsrecht moet dateren van vóór
1358, toen Albrecht van Beieren als vervanger aantrad voor de zieke graaf Willem
V. In 1403 bezegelde de landsheer dus een oorkonde waarvan de tekst waar
schijnlijk voor een deel al veel langer gereed lag.
Dat de stadsrechtoorkonde van Brouwershaven bepalingen bevat die al vóór
1403 bestonden, wordt bevestigd door het wisselende redactionele perspectief
dat de tekst te zien geeft. Terwijl het protocol en eschatocol van de oorkonde -
dat zijn de voor iedere oorkonde kenmerkende formuleringen aan het begin en
einde van de tekst - geschreven werden vanuit een grafelijk gezichtspunt, wordt
in de bepalingen zelf veel afstandelijker en objectiever over de oorkonder
gesproken. Vanuit grafelijk perspectief wordt Albrecht van Beieren aangeduid in
de eerste persoon meervoud ('ons'), terwijl de landsheer in de afzonderlijke
"7