J.M. de Nooijer. (Colt. AS. Scbot-de Nooijer).
1530 en de Sint Elisabethvloed van 18 november
1421, in de herinnering zal vervagen. Uitvoerig
behandelt hij de kwellingen die de Zeeuwse eilan
den in vroeger tijden door toedoen van storm en
water moesten doorstaan.
P.J. Wemelsfelder: Storm en stormvloed
Pieter Jacobus Wemelsfelder werd op 18 november 1907 te Goes geboren. Hij
behaalde zijn HBS-B diploma te Rotterdam. Vanaf 1925 studeerde hij aan de
Technische Hogeschool te Delft, waar hij in 1930 het diploma civiel ingenieur
behaalde. Van 1930 tot 1934 was hij werkzaam bij het Waterloopkundig
Laboratorium te Delft. Van 1934 was hij als ingenieur in dienst van Rijks
waterstaat. In 1946 werd hij bevorderd tot hoofdingenieur.
In diverse publicaties heeft hij gewezen op de onbetrouwbaarheid van de dijken
in Zuidwest-Nederland. In 1939 toonde hij in een artikel in De Ingenieur een sta
tistisch verband aan tussen het optreden van extreem hoge waterstanden langs de
kust. Hij concludeerde dat de "zeeweringen - met name in Zuidwest-Nederland -
angstig weinig veiligheid boden". De politiek reageerde echter niet tot de ramp
van 1953 het gelijk van Wemelsfelder bewees. Op basis van diens werk kon
achteraf worden aangetoond dat de storm die het verlies van ruim
1800 mensenlevens en een enorme economische schade veroorzaakte, een kans
van overschrijden had van slechts 1/300 per jaar. De daarna ingestelde Delta
commissie zag zich gesteld voor de vraag hoe hoog de nieuwe dijken zouden
moeten worden tegen de achtergrond van de observaties van Wemelsfelder.
M.J. van Doorn-Jatissetv Mens en samenleving in de ontreddering van de ramp
Mevrouw M.J. Van Doorn-Janssen, sociaal doctoranda, was in 1953 medewerkster
bij het onderzoek door sociologen en sociaal-psychologen, uitgevoerd onder
geëvacueerden en in het rampgebied zelf. Het onderzoek werd uitgevoerd door
het Instituut voor Sociaal Onderzoek voor het Nederlandse Volk, het ISONEVO,
onder leiding van dr. J. Hoverman van de Rijks universiteit van Groningen.
Men had aanvankelijk grote schroom om kort na de ramp een onderzoek te starten.
Men zag de taak voor sociologen pas in een later stadium. Mensen ondervragen
die gebukt gingen onder leed en ellende, die iedere andere emotie overstemde
vond men ongewenst en ongepast.
De komst uit Amerika van professor John P. Gillin en mr. Harry B. Williams van
de National Academy of Scilnces National Research Council te Washington, met
de opdracht de maatschappelijke en psychologische aspecten, die zich tijdens en
vlak na de ramp hadden voorgedaan te onderzoeken, deed de Nederlandse
wetenschappers van gedachten veranderen. De Amerikanen, vertrouwd met
natuurrampen als wervelstormen en overstromingen, waren overtuigd dat kennis
van sociale en sociaalpsychische processen onder extreme toestanden noodzake-
115