Hoofdrol Mari Silvester Andriessen (1897-1979) uit Haarlem speelt een hoofdrol in de naoor logse bloei van de Nederlandse beeldhouwkunst. Er is een grote vraag naar oorlogs monumenten en Andriessen blijkt als geen ander in staat algemeen levende gevoelens met betrekking tot oorlogsleed op monumentale wijze te verbeelden. Andriessen wordt de meest gevraagde kunstenaar voor dit type opdracht. Zijn oorlogs- en ver- zetsmonumenten staan over het hele land verspreid. Enkele van zijn bekendste beelden zijn 'Man voor vuurpeloton' in Haarlem (brons, 1949), de 'Weduwe van Putten' in Putten (kalksteen, 1949), de 'Dokwerker' in Amsterdam (brons, 1952). Mari Andriessen is ook de maker van de rampmonumenten in Ouwerkerk (twee rechterhanden die naar elkaar reiken) en Nieuwerkerk (een opwiekende vogel met gebroken vleugel). Hij krijgt de opdracht in 1954 van de gemeente Enschede, de stad die zich als adoptiegemeente ontfermt over deze twee Duivelandse kernen. Het valt op dat de bestuurders van deze textielstad naast financiële en praktische ondersteuning binnen hun hulpverlening specifiek een plek inruimen voor rouwverwerking en het vooitbestaan van de herinnering aan de slachtoffers. Enschede voteert ruim zestigduizend gulden voor graven voor de verdronken inwoners van Ouwerkerk en Nieuwerkerk. Ook voor degenen die niet zijn gevonden, worden die laatste rustplaatsen gecreëerd. Het krediet voorziet ook in aangepaste beplanting op beide begraafplaatsen evenals een ontwerp en uitvoe ring van twee rampmonumenten. Het gemeentebestuur van Enschede kiest bewust voor Mari Andriessen als ontwerper. Zijn krachtige composities zijn karakteristiek en brengen een dramatisch-ingetogen boodschap over die voor een ieder verstaanbaar is. Het werk van deze beeldend kunstenaar toont een ver schuiving van architectonische stilering naar een meer naturalistische stijl als belang rijkste kenmerk van zijn gehele oeuvre. Andriessen heeft de figuratieve stijl nooit losgelaten. Ook niet als in de jaren vijftig de abstracte kunst van beeldhouwers als C. Brancusi, O. Zadkine en H. S. More opgang doet en de Nederlandse collega's in kampen verdeelt. Andriessen blijkt een geboren verteller die streeft naar her kenbaarheid van zijn onderwerpen. Jan Wolkers verwijst naar hem in een interview met Paul Steenhuis voor NRC- Handelsblad. Wolkers zegt daarin zelf het verschil tussen figuratief en abstract niet zo te voelen. 'Een goed figuratief beeld, zoals het beeld van Lely op de Afsluitdijk van Mari Andriessen is ook een brok abstractie. Net als de Dokwerker, ook van Andriessen. Dat heeft grote abstracte kwaliteiten. De vormen zijn goed opgebouwd: het heeft een monumentale architectuur', aldus Wolkers. De analyse lijkt ook naadloos te passen bij de rampmonumenten in Ouwerkerk en Nieuwerkerk. Het beeld in Ouwerkerk heeft twee rechterhanden tot thema. De ene hand is die van de in de golven wegzinkende mens, de andere houdt nog vast aan het leven en vraagt om hulp en bescherming. Het monument in Nieuwerkerk stelt een opwiekende vogel met afgebroken vleugel voor. Het biedt, evenals overigens de twee handen in Ouwerkerk, ruimte voor meerdere interpre taties, maar toenmalig burgemeester M. van Veen van Enschede houdt zich strikt aan de versie die de kunstenaar hem heeft ingefluisterd. De vogel zou symbool staan voor de mens die nog net aan het gevaar ontsnapt, maar ook voor de ziel die het lichaam bij het sterven ontvlucht. Van Veen geeft deze toelichting tijdens de onthulling van beide rampmonumenten op zaterdagmiddag 1 februari 1958. De plechtigheid geldt tevens als sluitstuk van de adoptieve hulp van Enschede. Volgens het verslag in de Zierikzeesche Nieuwsbode is het een gure, mistige 132

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2003 | | pagina 134