De gedenkstenen met de namen van de slachtoffers in Serooskerke (foto. Dirk-Jan Gjeltema).
Waar, o, waar
Niet de kosten, niet liet ontwerp en niet de maker van een rampgedenkteken zijn
in Serooskerke onderwerp van discussie, maar over de plek waar het moet
komen wordt jarenlang gesteggeld tussen het gemeentebestuur en de hervormde
kerkenraad.
Het lijkt aanvankelijk juist allemaal heel vlotjes te verlopen. De raad gaat op 11
augustus 1955 unaniem akkoord met het voorstel van burgemeester en wethou
ders een rampmonument op te richten ter nagedachtenis van de in de gemeente
gevallen slachtoffers. Direct de dag daarna krijgt de NV Schokbeton afdeling
Mastaba Grafmonumenten in Zeist vanuit Serooskerke de opdracht het gedenkte
ken te maken. Er wordt duidelijk bij aangegeven hoe het monument eruit moet
komen te zien. De gemeenteraad wil een grote steen met inscriptie geflankeerd
door twee stenen waarop de namen en geboortedata van de slachtoffers vermeld
staan. Vijftien inwoners van Serooskerke verdronken tengevolge van de ramp.
Het oudste slachtoffer was Jan van den Hoek, hij was 79. Celestina Simons is de
naam van het jongste kind dat in Serooskerke omkwam tijdens de ramp. Zij was
een peuter van drieënhalf jaar.
Het stenen drieluik is bekroond met siersmeedwerk. De inscripties zijn uitgevoerd
in natuursteen-split. Volgens de makers is dat blijvend en vergt het geen onder
houd. De stenen hebben een witte kwartskleur, oftewel zijn uitgevoerd in gebroken
wit. Dat biedt nog steeds het destijds gewenste effect van contrast met de zwart
grijze letters. De stenen zijn geplaatst op een gemetselde bank met daaronder
een betonfundering.
Al op 7 december 1955, amper vier maanden na het verkrijgen van de opdracht,
meldt Mastaba dat het monument gereed is. De kosten bedragen in totaal twaalf-
134